ECLI:NL:RBDHA:2020:7147

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juli 2020
Publicatiedatum
30 juli 2020
Zaaknummer
AWB 20/4005
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag kort verblijf door COVID-19-pandemie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een visumaanvraag voor kort verblijf door twee Indiase eisers. De aanvragen werden in eerste instantie afgewezen omdat de doelstellingen en omstandigheden van hun verblijf onvoldoende aannemelijk waren gemaakt. Na het indienen van bezwaar werd de afwijzing gehandhaafd, waarbij verweerder zich beroept op de COVID-19-pandemie en de daarmee samenhangende tijdelijke reisbeperkingen naar de Europese Unie. De rechtbank oordeelt dat verweerder op grond van artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een nieuwe weigeringsgrond mocht hanteren en niet gebonden was aan de eerder ingediende bezwaargronden. De rechtbank stelt vast dat de aard van de pandemie en de bijbehorende risico's een categoriale weigering van de visumaanvraag rechtvaardigen, zonder dat een individuele beoordeling van de aanvragers noodzakelijk was. De rechtbank concludeert dat de eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij geen bedreiging voor de volksgezondheid vormen en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt de bevoegdheid van de overheid om in tijden van pandemie strikte maatregelen te nemen ter bescherming van de volksgezondheid.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/4005

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juli 2020 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer [nummer], eiser,

[eiseres], v-nummer [nummer], eiseres,
samen: eisers
(gemachtigde: mr. J. Singh),
en

de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,

(gemachtigde: mr. N. Mikolajczyk).

Procesverloop

Bij besluit van 23 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot verlening van een visum voor kort verblijf afgewezen.
Bij besluit van 24 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers kennelijk ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, via een videoverbinding, plaatsgevonden op 16 juli 2020. Eisers zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigde. Ook is verschenen [referent] (referent). Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers zijn van Indiase nationaliteit en vragen een visum voor kort verblijf bij referent. Het doel van hun verblijf is ‘toerisme en familie- en vriendenbezoek’.
2. Verweerder heeft de aanvragen van eisers met het primaire besluit afgewezen op grond van artikel 32, lid 1, onder a) ii en onder b) van de Visumcode. Aan dit besluit ligt ten grondslag dat eisers het doel en de omstandigheden van hun verblijf onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt. Verder bestaat er redelijke twijfel over het voornemen van eisers om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheidsduur van het visum. Eisers hebben niet aangetoond in India over een regelmatig en substantieel inkomen te beschikking om zelfstandig in hun onderhoud te voorzien.
Na het indienen van de gronden van bezwaar heeft verweerder de aanvragen van eisers in het bestreden besluit afgewezen op grond van artikel 32, lid 1, onder a) vi van de Visumcode en artikel 2, lid 21 van de Schengengrenscode. Aan deze afwijzing ligt ten grondslag dat eisers niet in aanmerking komen voor een visum, omdat door de COVID-19-pandemie tijdelijke beperkingen gelden ten aanzien van niet-essentiële reizen naar de Europese Unie (EU) ter bescherming van de volksgezondheid.
Bestuurlijke heroverweging
3. Eisers hebben ter zitting aangevoerd dat verweerder het bestreden besluit niet mag baseren op een andere weigeringsgrond dan het primaire besluit.
3.1.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat uit artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat op grondslag van het bezwaar een heroverweging plaatsvindt. En dat de bezwaarschriftenprocedure is bedoeld voor een volledige heroverweging die niet gebonden is aan argumenten of omstandigheden die in het bezwaarschrift aan de orde zijn gesteld. Door het hanteren van een niet eerder in de procedure ingeroepen weigeringsgrond wordt niet buiten de grenzen getreden die artikel 7:11, eerste lid, van de Awb stelt aan de heroverweging in bezwaar. [1] Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het bestreden besluit daarom een nieuwe weigeringsgrond mogen hanteren en was verweerder niet gehouden om uitsluitend op de door eisers ingediende bezwaargronden te reageren. De beroepsgrond slaagt niet.
COVID-19-pandemie en individuele beoordeling van de visumaanvraag
4. Eisers voeren aan dat hun visumaanvraag op individueel niveau door verweerder moet worden beoordeeld. Er is sprake van een wereldwijde pandemie en er gelden tijdelijke restricties op het gebied van reizen naar de EU voor iedereen, zo ook voor de onderdanen van gastland Nederland. Eisers stellen dat zij niet behoren tot een groep mensen die, bijvoorbeeld vanwege het land waar zij vandaan komen, een specifiek gevaar vormen voor de volksgezondheid van Nederland, terwijl zij ook als individu een dergelijk gevaar niet vormen. Daarom is het bestreden besluit volgens eisers niet deugdelijk gemotiveerd en onzorgvuldig tot stand gekomen.
4.1.
Op grond van artikel 32, lid 1, onder a) vi van de Visumcode wordt een visum geweigerd indien de aanvrager wordt beschouwd als een bedreiging van de openbare orde, de binnenlandse veiligheid, de volksgezondheid als omschreven in artikel 2, lid 21, van de Schengengrenscode, of de internationale betrekkingen van één van de lidstaten, en met name of hij om dezelfde redenen met het oog op weigering van toegang gesignaleerd staat in de nationale databanken van de lidstaten.
Op grond van artikel 2, lid 21, van de Schengengrenscode wordt onder ‘gevaar voor de volksgezondheid’ verstaan elke potentieel epidemische ziekte zoals gedefinieerd in de Internationale Gezondheidsregeling van de Wereldgezondheidsorganisatie, en andere infectieziekten of besmettelijke parasitaire ziekten, voor zover het gastland beschermende regelingen treft ten aanzien van de eigen onderdanen.
4.2.
De rechtbank overweegt dat uit het arrest Koushkaki van het Hof van Justitie van 19 december 2013 volgt dat verweerder bij het onderzoek van een visumaanvraag, met betrekking tot de beoordeling van de relevante feiten, over een ruime beoordelingsmarge beschikt om te bepalen of een van de in artikel 32, eerste lid, van de Visumcode vermelde gronden voor weigering van een visum aan de aanvrager kan worden tegengeworpen. [2]
De rechtbank stelt vast dat eisers niet (gemotiveerd) betwisten dat COVID-19 kan worden aangemerkt als een epidemische ziekte als bedoeld in bovenstaand artikellid uit de Schengengrenscode. Ook betwisten eisers niet dat Nederland, naast de
entry ban, beschermende maatregelen heeft getroffen ten aanzien van de eigen onderdanen. Eisers kunnen vanwege het doel van hun visumaanvraag ‘toerisme en familie- en vriendenbezoek’ niet worden aangemerkt als reizigers met een essentiële functie of aan wiens aanwezigheid een wezenlijk belang wordt gehecht en aan wie daarom een visum verleend moet worden. Gelet op de aard van de pandemie – zijnde een epidemie op wereldwijde schaal –, het besmettingsgevaar, de op dat moment geldende maatregelen en de snelle verspreiding van het virus vormden eisers als reizigers uit het buitenland op dat moment een mogelijke bedreiging van de volksgezondheid. Verweerder was daarom ten tijde van het bestreden besluit bevoegd om deze afwijzingsgrond te hanteren zonder te beoordelen of eisers als individu een specifiek gevaar vormden. De aard van het virus en de risico’s die daarmee samenhangen, hebben voor verweerder dus aanleiding kunnen vormen voor een categoriale weigering van het door eisers aangevraagde visum. Eisers hebben bovendien niet onderbouwd uit welke rechtsregel volgt dat een individuele beoordeling van de persoon van de aanvrager in een geval als deze zou moeten plaatsvinden. Verweerder heeft de aanvraag van eisers dan ook terecht afgewezen vanwege bedreiging van de volksgezondheid. De beroepsgrond slaagt niet.
Stellen van nadere voorwaarden
5. Eisers voeren aan dat het op de weg van verweerder had gelegen om te wachten met het nemen van een beslissing op bezwaar. Als alternatief hadden nadere voorwaarden en voorschriften kunnen worden gesteld voor de afgifte van een visum, bijvoorbeeld voor de reis. Het verlenen van het visum kan zelfs, rekening houdend met de actuele status van de pandemie, afhankelijk worden gesteld van de uitkomst van een medisch onderzoek. Daarom is het bestreden besluit volgens eisers niet deugdelijk gemotiveerd en onzorgvuldig tot stand gekomen.
5.1.
Zoals hierboven onder 4.2 wordt overwogen, was verweerder ten tijde van het bestreden besluit bevoegd tot een categoriale weigering van de door eisers aangevraagde visa. Naar het oordeel van de rechtbank wijst verweerder er terecht op dat er geen aanleiding bestond om te wachten met het nemen van het bestreden besluit omdat het onduidelijk was of, wanneer en eventueel voor hoe lang de maatregelen, genomen vanwege de COVID-19-pandemie, verlengd zouden worden en voor welke landen de grenzen weer opengesteld zouden worden. Bovendien wijst verweerder er terecht op dat, indien het visum was afgegeven en eisers naar Nederland waren afgereisd, het gelet op de bestaande en mogelijk nog te treffen reisbeperkingen niet gewaarborgd was dat eisers in staat zouden zijn om tijdig terug te keren naar India. Afgezien daarvan doet de omstandigheid dat verweerder er ook voor had kunnen kiezen om de beslistermijn op te schorten of nadere voorwaarden te stellen niet af aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit. De beroepsgrond slaagt niet.
Misbruik van bevoegdheid en verbod van willekeur
6. Eisers voeren aan dat verweerder de weigeringsgrond ‘gevaar voor de volksgezondheid’ heeft gebruikt om hun bezwaarschrift, net als de vele andere bezwaarschriften in visumzaken, snel te kunnen afhandelen. Verder is het opmerkelijk dat verweerder in hun geval het bezwaar ongegrond heeft verklaard verwijzend naar de COVID-19-pandemie, zonder verdere inhoudelijke beoordeling van hun bezwaarschift. In een andere, soortgelijke, zaak zijn de bezwaargronden gericht tegen andere afwijzingsgronden wel inhoudelijk beoordeeld. Dat wijst erop dat verweerder willekeurig handelt. Ter onderbouwing verwijzen eisers naar een besluit van verweerder van
24 maart 2020, waarin het bezwaar eerst inhoudelijk is beoordeeld en, als laatste, een overweging over de situatie rondom de COVID-19-pandemie is toegevoegd. Daarnaast hebben eisers ter zitting aangevoerd dat het bestreden besluit een definitief besluit is – niet alleen in deze procedure maar ook voor in de toekomst – en dat zij vrezen dat een volgende visumaanvraag onder verwijzing naar deze procedure, zonder die aanvraag op de individuele merites te beoordelen, zal worden afgewezen. Daarom is er sprake van misbruik van bevoegdheid en willekeur en kan het bestreden besluit volgens eisers niet in stand blijven.
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat verweerder de weigeringsgrond ‘gevaar voor de volksgezondheid’ uitsluitend heeft gebruikt om de vele bezwaarschriften in visumzaken, althans dat van hen, snel en eenvoudig af te kunnen handelen. Afgezien daarvan was verweerder gehouden om gebruik te maken van deze weigeringsgrond – en was er alleen al daarom geen sprake van misbruik van bevoegdheid – omdat een gevaar voor de volksgezondheid een zelfstandige dwingende weigeringsgrond is.
6.2.
Eisers hebben verder niet onderbouwd waarom het geval in het door hen aangehaalde besluit van 24 maart 2020 gelijk is aan dat van hen. Dat besluit is ook niet overgelegd. Verweerder erkent dat in dat besluit wel op de inhoudelijke gronden van bezwaar is ingegaan, maar dat dat besluit van een eerdere datum dateert dan het bestreden besluit. De door de overheid gestelde maatregelen waren op dat moment net uitgeroepen en het beslisproces moest nog worden afgestemd. Eisers hebben deze stelling niet betwist. Dit betekent dat het geval van eisers niet gelijk is aan het door hen genoemde geval. Van willekeurig handelen door verweerder is dan ook niet gebleken.
6.3
Ten aanzien van de betekenis van het bestreden besluit voor de toekomst, overweegt de rechtbank dat het eisers vrij staat om op enig moment een nieuwe aanvraag in te dienen tot verlening van een visum voor kort verblijf. Het bestreden besluit is uitsluitend een definitieve beslissing in deze procedure, ten aanzien van de door eisers ingediende aanvraag van 11 september 2019. Anders dan gesteld, betekent de definitieve beslissing in deze procedure niet dat zij nooit in aanmerking zullen komen voor een visum. Elke aanvraag van eisers zal op de eigen merites moeten worden beoordeeld. De stelling van eisers, dat een nieuwe aanvraag uitsluitend en zonder nader onderzoek zal worden afgewezen onder verwijzing naar deze procedure, is door hen niet onderbouwd. Ook deze beroepsgronden slagen niet.
Conclusie
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de aanvraag van eisers om een visum voor kort verblijf terecht afgewezen, omdat eisers vanwege mogelijk besmettingsgevaar met COVID-19 een bedreiging vormen voor de volksgezondheid.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S.W. Kroon, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. F.M. van den Assem, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2020.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2483.
2.ECLI:EU:C:2013:862.