ECLI:NL:RBDHA:2022:4973

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 februari 2022
Publicatiedatum
25 mei 2022
Zaaknummer
NL22.1439, NL22.1440, NL22.2062 en NL22.2063
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een Eritrese moeder en haar minderjarige kind in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres 1, een Eritrese vrouw, en haar minderjarige kind, eiseres 2, over de afwijzing van hun asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres 1, die hoogzwanger Nederland binnenkwam, heeft haar baby in de opvang achtergelaten en is naar Frankrijk vertrokken. De baby is onder voogdij van Nidos geplaatst. De staatssecretaris heeft de asielaanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, waarbij Italië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris ten onrechte geen zelfstandig besluit heeft genomen over de baby en de schrijnende omstandigheden van de baby niet heeft meegewogen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de belangen van zowel eiseres 1 als eiseres 2 in acht moeten worden genomen. De rechtbank concludeert dat er sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat overdracht naar Italië van onevenredige hardheid getuigt. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiseressen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.1439 (beroep moeder) NL22.1440 (voorlopige voorziening moeder)
NL22.2062 (beroep dochter) NL22.2063 (voorlopige voorziening dochter)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[eiseres 1], eiseres 1/verzoekster 1
V-nummer: [v-nummer 1]
(gemachtigde: mr. M.L. van Leer),
en haar minderjarige kind:
[eiseres 2], eiseres 2/verzoekster 2
V-nummer: [v-nummer 2]
(gemachtigde: mr. I.M. van Kuilenburg),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. J. Kaikai).
Procesverloop
Bij besluit van 28 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseressen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiseressen hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Eiseressen verzoeken verweerder te verbieden hen uit te zetten totdat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de verzoeken tot een voorlopige voorziening, plaatsgevonden op 15 februari 2022. Eiseressen zijn samen met de wettelijke vertegenwoordiger van eiseres 2, Nidos, verschenen. Zij zijn beiden bijgestaan door mr. M.L. van Leer, die ten aanzien van eiseres 2 heeft opgetreden als waarnemer voor mr. I.M. van Kuilenburg. Als tolk is verschenen [naam 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
Feiten en omstandigheden
1. Eiseres 1 stelt te zijn geboren op [geboortedatum 1] en van Eritrese nationaliteit te zijn. Zij heeft een dochter [naam 2] , die is geboren op [geboortedatum 2] en nog in Eritrea is bij haar oma van vaderskant. De vader van [naam 2] verblijft in Sudan.
2. Eiseres 1 is in juni 2018 Eritrea ontvlucht en via Sudan en Libië naar Italië gereisd. Uit Eurodac blijkt dat op 1 mei 2021 haar vingerafdrukken zijn afgenomen in Italië. Vervolgens is eiseres 1 per trein via Frankrijk doorgereisd naar Nederland. Eiseres 1 heeft op 18 juni 2021 in Nederland asiel aangevraagd. Zij was op dat moment hoogzwanger.
3. Op 27 juni 2021 heeft een aanmeldgehoor Dublin met eiseres 1 plaatsgevonden. Daarin staat op pagina 7 het volgende vermeld:
Bevatten uw bezwaren elementen die u liever niet in deze samenstelling, dus met een mannelijke medewerker en een vrouwelijke tolk, naar voren brengt?
Ja.
Op basis van de informatie die op dit moment bekend is, is vastgesteld dat Italië mogelijk verantwoordelijk is voor de behandeling van uw verzoek om internationale bescherming.
De autoriteiten van Italië worden dus verzocht om u over te nemen. Uw aanvraag wordt daardoor mogelijk op grond van artikel 30, eerste lid, Vw niet in behandeling genomen. Ook wordt u mogelijk overgedragen aan de autoriteiten van Italië. Kunt u uw eventuele bezwaren toelichten?
Ja. Ik wil niet terug.
Waarom niet?
Mevrouw [eiseres 1] zwijgt.
Is de reden misschien hetgeen u daar is overkomen?
Mij is daar niets overkomen.
Ik lees voor uit de AVIM intake [1] .
Nee, nee, dit was in Libië.”
4. Op [datum] is eiseres 1 in Nederland bevallen van haar tweede kind, [eiseres 2] , eiseres 2, (hierna [eiseres 2] ).
5. Verweerder heeft op 12 augustus 2021 de autoriteiten van Italië verzocht om eiseres 1 over te nemen en daarin geen melding gemaakt van [eiseres 2] . Op 27 oktober 2021 heeft verweerder de Italiaanse autoriteiten aanvullend bericht dat de claim-uit ook voor [eiseres 2] geldt.
6. Op 24 augustus 2021 heeft de toenmalige gemachtigde van eiseres 1 (die kennelijk nog niet op de hoogte was van de bevalling) aan verweerder via e-mail (onder meer) het volgende bericht:
“Gelijk ook u heeft kunnen constateren is cliënte kwetsbaar. Zij bleek niet in staat om bij het verhoor te verklaren. “Betrokkene slaat dicht” zo wordt geconstateerd.
Wat ook duidelijk is, dat cliënte zwanger is. Zelf geeft zij in het verhoor aan de zwangerschap af te willen laten breken omdat die zwangerschap voortvloeit uit een verkrachting.
Daarmee wordt ook duidelijk dat zij onmiddellijk medische bijstand behoeft. Duidelijk wordt ook dat zij alvorens te kunnen worden gehoord eerst tot rust zal moeten komen.
Verder dat een gehoor t.z.t. met de nodige waarborgen zal moeten worden omgeven.
U wilt mij wel informeren over de aanpak die u voorstaat.”
7. Uit het dossier blijkt dat eiseres 1 al op dat moment, namelijk op 22 augustus 2021, naar Frankrijk was vertrokken en haar pasgeboren baby, [eiseres 2] , alleen in haar kamer in het AZC [2] in Middelburg had achtergelaten. Ongeveer twee dagen na het vertrek van eiseres 1 uit het AZC in Middelburg, hebben medewerkers van het COA [3] [eiseres 2] gevonden in de kamer van eiseres 1. Zij is vervolgens met spoed in een pleeggezin geplaatst en op 20 augustus 2021 is een spoedvoorziening getroffen waarbij de Stichting Jeugdbescherming voor de duur van twee weken is belast met de voorlopige voogdij over [eiseres 2] . Op 31 augustus 2021 is Nidos belast met de voorlopige voogdij voor de duur van drie maanden. Vervolgens heeft de rechtbank op 20 januari 2022 Nidos benoemd als voogd over [eiseres 2] . Deze voogdij beslissing is nog steeds van kracht.
8. Op 13 september 2021 hebben de Franse autoriteiten een claim ingediend bij de Nederlandse autoriteiten met het verzoek eiseres 1 terug te nemen. Deze claim heeft verweerder geaccepteerd op 23 september 2021 en daarbij verzocht om een spoedige overdracht omdat eiseres 1 haar pasgeboren baby in Nederland heeft achtergelaten.
9. Vervolgens stelt verweerder op 15 oktober 2021 in een memo vast dat Italië verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiseressen omdat de reactietermijn van twee maanden verlopen is op 13 oktober 2021 en de Italiaanse autoriteiten tot dan toe nog niet gereageerd hadden op het claimverzoek.
10. Op 20 oktober 2021 brengt verweerder een voornemen uit met betrekking tot de asielaanvraag. Verweerder vermeldt daarin dat het voornemen tevens betrekking heeft op [eiseres 2] . Verweerder stelt zich in het voornemen op het standpunt dat de asielaanvraag van eiseressen niet in behandeling zal worden genomen omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
11. Op 27 oktober 2021 laten de Italiaanse autoriteiten verweerder weten dat het overname verzoek van 12 augustus 2021 wordt geweigerd, omdat Nederland de claim vanuit Frankrijk heeft geaccepteerd. In reactie hierop deelt verweerder Italië mee dat door tijdsverloop de claim op Italië al vast staat en dat de claim van Frankrijk is geaccepteerd op grond van artikel 20, vijfde lid van d Dublinverordening.
12. In de zienswijze van 3 november 2021 doet de gemachtigde een beroep op de kwetsbaarheid van eiseres 1 als alleenstaande vrouw met een baby en op het feit dat bij de Dublinclaim [eiseres 2] niet was vermeld en het fictief akkoord volgens haar geen stand houdt omdat de claim door Italië uitdrukkelijk is afgewezen.
13. Eiseres 1 is eind januari 2022 in Nederland herenigd met [eiseres 2] .
14. Op 28 januari 2022 neemt verweerder het bestreden besluit ten aanzien van eiseres 1 en haar minderjarige kind [eiseres 2] . Verweerder neemt de asielaanvraag niet in behandeling omdat Italië verantwoordelijk wordt geacht voor de behandeling daarvan.
15. Uit de in beroep overgelegde brief van Nidos van 8 februari 2022 staat, onder meer het volgende:
“Nidos heeft intern overleg gehad over de casus. Gelet op de zorgen die Nidos heeft, verzoeken wij niet op korte termijn aan de kinderrechter om moeder in het ouderlijk gezag te herstellen. Nidos wil namelijk nog een periode monitoren hoe het contact tussen de moeder en het kind verloopt. Nidos kan dat niet als moeder en de baby in Italië verblijft. Om die reden meent Nidos dat overdracht van [eiseres 2] en haar moeder niet in het belang van de baby is. Ik voeg hierbij een meer uitgebreider verslag van [naam 3] (psycholoog bij Nidos) toe waarin dit standpunt nader is onderbouwd.”
16. Uit het overgelegde verslag van [naam 3] blijkt het volgende:
“De zorgen omtrent de situatie van moeder en baby zijn nog steeds aanwezig; er bestaat een risico dat moeder eenzelfde beslissing neemt op het moment dat de stress bij haar toeneemt. Het is daarom essentieel dat er geen onderbreking in de opvoedondersteuning plaatsvindt. Het is daarom niet in het belang van [eiseres 2] en haar moeder om mee te gaan naar Italië. Gezien haar jonge leeftijd kunnen we niet inschatten of moeder eenzelfde besluit zal nemen.”
17. In beroep is tevens een brief van 14 februari 2022 overgelegd van [naam 4] , intercultureel mediator en sociaal pedagoog. Zij zet daarin uiteen dat zij door Nidos is benaderd om eiseres 1 te vinden, dat zij contact heeft gelegd met eiseres 1 toen bleek dat zij in Frankrijk was en met haar in contact is gebleven en haar heeft ondersteund toen zij weer in Nederland terug was. Zij concludeert als volgt:
“Mijn inschatting is dat moeder veel hulp nodig heeft van mij. Ze is er nog lang niet. Het heeft me veel tijd en moeite gekost om het vertrouwen van moeder te winnen en als ze terug gestuurd zou worden naar Italië, zal haar gedrag onvoorspelbaar zijn.
(…)
Concluderend vind ik dat moeder niet moet worden overgedragen naar Italië. De hulp zou ermee teniet worden gedaan, er is weer risico op dat moeder zich aan het toezicht onttrekt en haar vertrouwen is te broos dat zij mee gaat in het overdragen van hulp aan iemand in Italië”.
Beroepsgronden
18. De gemachtigde voert, kort samengevat, aan dat verweerder door [eiseres 2] op te nemen in het besluit van eiseres 1 miskent dat eiseres 1 niet langer belast is met het ouderlijk gezag over [eiseres 2] en dat Nidos haar voogd is. Daarnaast zijn er vraagtekens te zetten bij de stelling van verweerder dat er een akkoord is met Italië over de overdracht van [eiseres 2] .
De gemachtigde voert verder aan dat verweerder ten onrechte de belangen van [eiseres 2] niet heeft meegewogen in het bestreden besluit. Het is niet in het belang van [eiseres 2] om overgedragen te worden aan Italië en verweerder heeft het belang van het kind niet betrokken in de besluitvorming. [4] Er bestaan grote zorgen over de situatie van eiseres 1 en [eiseres 2] , aangezien het risico bestaat dat op het moment dat de stress bij eiseres 1 weer zal toenemen, zij [eiseres 2] opnieuw alleen zal achterlaten.
Volgens de gemachtigde is zowel ten aanzien van [eiseres 2] als eiseres 1 sprake van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat overdracht naar Italië van onevenredige hardheid getuigt, waardoor aanleiding is voor verweerder om artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening [5] toe te passen. Eiseres 1 is getraumatiseerd en het is voor het welzijn van eiseres 1 en [eiseres 2] van groot belang dat de hulpverlening voortgezet kan worden met hun vertrouwenspersoon (in Nederland). Eiseres 1 moet daarbij als alleenstaande moeder met een zeer jong kind als bijzonder kwetsbaar worden aangemerkt. [6]
Verweerders standpunt
19. Verweerder heeft zich op zitting op het standpunt gesteld dat er voor [eiseres 2] geen apart besluit genomen hoefde te worden. Weliswaar is Nidos belast met de voogdij over [eiseres 2] maar deze maatregel is tijdelijk van aard. Verweerder vergelijkt dit met de tijdelijke reisbeperkingen in verband met de covid-pandemie. Verder zijn in Italië vergelijkbare hulpverleningsstructuren beschikbaar, waardoor dezelfde hulp voortgezet kan worden. [7] Ten aanzien van de gelegde claim op Italië is de enkele mededeling dat er een kind bij de claim wordt gevoegd voldoende.
Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat het niet gebruikelijk is dat het belang van een kind expliciet wordt gewogen in de besluitvorming omdat het belang van het kind is verdisconteerd in de Dublinverordening. Verder waren de in beroep aangehaalde omstandigheden bij verweerder ten tijde van de besluitvorming niet bekend. Verweerder heeft daar daarom geen rekening kunnen houden. Alle in beroep aangevoerde omstandigheden van eiseressen zijn, afgezet tegen de relevante wet- en regelgeving, werkinstructies en jurisprudentie, samen niet voldoende om aangemerkt te worden als zodanige bijzondere, individuele omstandigheden om daarmee artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening toe te passen. Er kunnen individuele afspraken worden gemaakt in Italië met de beschikbare hulpverleningsstructuren. Volgens verweerder is eiseres 1 niet als bijzonder kwetsbaar aan te merken, en zelfs als zij dat wel zou zijn, kan er nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan worden. Mede gelet op het feit dat er nieuwe wetgeving is in Italië (met meer waarborgen), betekent dat bij bijzonder kwetsbare personen geen extra eisen gesteld of individuele garanties verkregen hoeven te worden als bedoeld in het arrest Tarakhel.
Beoordeling door de rechtbank van zaaknummers NL22.2062 en NL 22.2063
20. De rechtbank is van oordeel dat het tweede, alleen namens [eiseres 2] , ingediende beroep en het daaraan gekoppelde verzoek om een voorlopige voorziening niet noodzakelijk was. Op 28 januari 2022 heeft mr. M.L. van Leer beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en gevraagd om een voorlopige voorziening. De rechtbank stelt vast dat dit besluit betrekking heeft op zowel eiseres 1 als [eiseres 2] en dat uit het beroepschrift uitdrukkelijk blijkt dat het beroep is ingesteld namens eiseres 1 én namens [eiseres 2] . Daaruit volgt dat het later ingediende beroepschrift van 9 februari 2022 dat alleen namens [eiseres 2] is ingediend, niet noodzakelijk was. Dat betekent dat dit beroep en het daarbij horende verzoek tot voorlopige voorziening niet-ontvankelijk zijn.
Beoordeling door de rechtbank van het beroep met zaaknummer NL22.1439
Zijn de omstandigheden van [eiseres 2] meegewogen?
21. De rechtbank is van oordeel dat eiseressen terecht hebben aangevoerd dat verweerder een zelfstandig besluit ten aanzien van [eiseres 2] had moeten nemen en de schrijnende omstandigheden van [eiseres 2] los van de beoordeling van de overdracht van eiseres 1 had moeten beoordelen. De rechtbank betrekt daarbij het volgende.
22. Uit het dossier blijkt dat Nidos al op 31 augustus 2021 belast was met de voogdij. Het voornemen en het bestreden besluit zijn gedateerd na deze voogdijbeschikking. Uit de toelichting van Nidos op zitting blijkt dat er al in een vroeg stadium contact was met de Dublinunit in verband met het terughalen van eiseres 1 uit Frankrijk. Verweerder was dus op de hoogte van de aan Nidos toegekende voogdij voor het uitbrengen van het voornemen en het nemen van het bestreden besluit. In de besluitvorming is dit op geen enkele wijze onderkend. Verweerder had ten aanzien van [eiseres 2] een zelfstandig besluit moeten nemen, nu zij niet meer onder het gezag van eiseres 1 viel. Verweerder had moeten onderzoeken en betrekken wat de gevolgen van het voogdijschap van Nidos zijn voor een mogelijke overdracht aan Italië. Zoals in beroep is gebleken, is geen sprake van een zeer tijdelijke maatregel, nu het Nidos het in het belang van [eiseres 2] acht dat de voogdij wordt voortgezet. Verder is gebleken dat Nidos het niet in het belang van [eiseres 2] acht om samen met eiseres 1 te worden overgedragen, omdat er gezien de fragiele situatie van eiseres 1 een risico is dat eiseres 1 [eiseres 2] opnieuw achter zal laten. Verweerder heeft niet deugdelijk gemotiveerd dat ondanks het voogdijschap van Nidos en het feit dat Nidos in het belang van [eiseres 2] niet wil meewerken aan overdracht van [eiseres 2] aan Italië, de overdracht toch kan plaatsvinden. De gemachtigde van eiseres 1 heeft uitgebreid betwist dat Werkinstructie 2019/8 en Verordening (EG) nr. 2201/2003 [8] in deze situatie voorzien. Verweerders verwijzing hiernaar volstaat zonder nadere motivering daarom niet.
23. Ook heeft verweerder ten onrechte het belang van [eiseres 2] als minderjarige in de besluitvorming niet kenbaar meegewogen. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt ter zitting dat verweerder van de schrijnende omstandigheden met betrekking tot [eiseres 2] pas na het bestreden besluit op de hoogte was. Allereerst blijkt uit het aanmeldgehoor dat verweerder kennelijk via het AVIM formulier op de hoogte was van de door eiseres 1 aangevoerde omstandigheden die tot de zwangerschap van eiseres 1 hebben geleid. Verder heeft de gemachtigde van eiseres 1 in de brief van 24 augustus 2021 verweerder gewezen op de gevolgen daarvan voor eiseres 1 en de gedachten van eiseres 1 over beëindiging van de zwangerschap. Ook was verweerder, zoals ook hiervoor al is overwogen, via Nidos en de claim vanuit Frankrijk, er van op de hoogte dat eiseres 1 de pasgeboren [eiseres 2] alleen heeft achtergelaten in Nederland zonder het COA te waarschuwen, waardoor [eiseres 2] eerst na twee dagen in de kamer van eiseres 1 is gevonden. Dat er in het licht van deze bijzonder schrijnende omstandigheden aanleiding was rekening te houden met de belangen van [eiseres 2] was dus voorafgaand aan de besluitvorming bekend.
24. Verweerder had de voogdij van Nidos en alle bijzondere omstandigheden dienen te betrekken in zijn beoordeling van de vraag of er in dit geval aanleiding bestaat de behandeling van de asielaanvraag van [eiseres 2] aan zich te trekken op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Verweerder heeft dat ten onrechte nagelaten. De enkele stelling dat deze omstandigheden niet dusdanig bijzonder zijn, vindt de rechtbank een volstrekt ontoereikende motivering. Dat geldt eveneens voor het standpunt van verweerder ter zitting dat in de Dublinverordening al rekening gehouden is met de belangen van het kind. Dat dit belang mee moet worden gewogen blijkt uit diverse uitspraken van de Afdeling [9] . Dit heeft verweerder ook onderkend in zijn brief van 2 februari 2022 [10] .
25. Het beroep is reeds hierom gegrond. Aan de overige beroepsgronden die zien op [eiseres 2] komt de rechtbank niet toe. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal ten aanzien van [eiseres 2] een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
26. Ten aanzien van het besluit, voor zover dat ziet op eiseres 1, overweegt de rechtbank als volgt.
Zijn de belangen van eiseres 1 door verweerder voldoende meegewogen?
27. Ook ten aanzien van eiseres 1 heeft verweerder nagelaten te motiveren waarom de bijzondere, individuele omstandigheden in haar geval niet maken dat overdracht van een onevenredige hardheid getuigt. Zoals hiervoor al overwogen blijkt uit het overzicht van de feiten en het contact met Nidos dat verweerder al voor het nemen van het voornemen op de hoogte was van de situatie van eiseres 1: dat eiseres 1 heeft verklaard zwanger te zijn geworden door een groepsverkrachting, dat zij gedurende haar vlucht beschadigende ervaringen heeft opgedaan, dat zij uit angst voor overdracht naar Italië vanuit Nederland is gevlucht naar Frankrijk en haar baby alleen in de kamer in het AZC heeft achtergelaten. In het besluit zijn deze omstandigheden, die er op wijzen dat sprake is van een getraumatiseerde kwetsbare vrouw en die in beroep nader zijn geconcretiseerd en onderbouwd, ten onrechte in het geheel niet betrokken. Ook hier acht de rechtbank verweerders standpunt op zitting dat deze omstandigheden niet dusdanig bijzonder zijn, volstrekt onvoldoende. Ook op dit punt is het beroep gegrond.
Conclusie
28. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:48 Awb [11] . Verweerder zal nieuwe besluiten moeten nemen ten aanzien van eiseres 1 en [eiseres 2] en moeten beoordelen of er op grond van alle hiervoor weergegeven omstandigheden, die in beroep nader zijn geconcretiseerd en onderbouwd, aanleiding bestaat de behandeling van de asielaanvraag van eiseres 1 en [eiseres 2] aan zich te trekken op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Daarbij is van belang dat de afweging van de omstandigheden die verweerder ten aanzien van [eiseres 2] zal moeten maken ook invloed heeft op de vraag of het van onevenredige hardheid getuigt eiseres 1 aan Italië over te dragen. De rechtbank stelt voor het nemen van de nieuwe besluiten een termijn van acht weken.
29. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
Beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening met zaaknummer NL 22.1434
30. Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
31. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat er is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
32. De voorzieningenrechter ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1).
Beslissing

Zaaknummers NL22.2062 en NL 22.2063

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
De voorzieningenrechter verklaart de voorlopige voorziening niet-ontvankelijk
.

Zaaknummers NL22.1439 en NL 22.1434 NL22.1440

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak nieuwe besluiten te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.518,-.
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Putten, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. van der Gouw, griffier.
Deze hersteluitspraak vervangt de inhoud van de uitspraak van 23 februari 2022, zonder wijziging van de uitspraakdatum. De hersteluitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekend gemaakt op 29 maart 2022.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Deze AVIM intake bevindt zich, ondanks het uitdrukkelijk verzoek aan verweerder dit stuk te uploaden, niet in het dossier.
2.Asielzoekerscentrum.
3.Centraal Orgaan opvang Asielzoekers.
4.Eiseres verwijst hiertoe naar een uitspraak van de Afdeling van 21 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:3043.
5.Verordening (EU) nr. 604/2013.
6.Eiseres verwijst naar het arrest
7.Verweerder verwijst daarbij naar Werkinstructie 2019/8 en Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000.
8.Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000.
9.Zie de uitspraken van de Afdeling van 27 mei 2020, ECLI:NL:2020:1281, 21 december 2021, ECLI:NL:RVS:2020:3044 en 21 december 2021, ECLI:NL:RVS:2020:3043.
10.Kenmerk D20211362/FS/ms.
11.Algemene wet bestuursrecht.