In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de burgemeester van de gemeente Westland. Eiser had een last onder dwangsom opgelegd gekregen vanwege het voorhanden hebben van inbrekerswerktuig. De rechtbank oordeelde dat eiser de geconstateerde overtreding had begaan, wat voldoende aanleiding gaf voor handhavend optreden. De hoogte van de dwangsom, €2.500,- per overtreding met een maximum van €10.000,-, werd als redelijk beschouwd. Eiser voerde aan dat de burgemeester niet bevoegd was om de last op te leggen, omdat de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) niet voorzag in deze bevoegdheid voor de burgemeester. De rechtbank oordeelde echter dat, hoewel de bevoegdheid niet bij de burgemeester lag, het verzuim om dit te constateren niet tot nietigheid van de last leidde, aangezien het college van burgemeester en wethouders het bestreden besluit had bekrachtigd. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was, waardoor de last onder dwangsom in stand bleef. Eiser werd in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van €1.518,- en het griffierecht van €184,- werd aan eiser vergoed.