ECLI:NL:RBDHA:2022:492

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 januari 2022
Publicatiedatum
27 januari 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 6992
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom opgelegd wegens voorhanden hebben inbrekerswerktuig; bevoegdheid handhaving door burgemeester; beroep ongegrond

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de burgemeester van de gemeente Westland. Eiser had een last onder dwangsom opgelegd gekregen vanwege het voorhanden hebben van inbrekerswerktuig. De rechtbank oordeelde dat eiser de geconstateerde overtreding had begaan, wat voldoende aanleiding gaf voor handhavend optreden. De hoogte van de dwangsom, €2.500,- per overtreding met een maximum van €10.000,-, werd als redelijk beschouwd. Eiser voerde aan dat de burgemeester niet bevoegd was om de last op te leggen, omdat de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) niet voorzag in deze bevoegdheid voor de burgemeester. De rechtbank oordeelde echter dat, hoewel de bevoegdheid niet bij de burgemeester lag, het verzuim om dit te constateren niet tot nietigheid van de last leidde, aangezien het college van burgemeester en wethouders het bestreden besluit had bekrachtigd. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was, waardoor de last onder dwangsom in stand bleef. Eiser werd in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van €1.518,- en het griffierecht van €184,- werd aan eiser vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6992

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 januari 2022 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. R.T. Schrama),
en

de burgemeester van de gemeente Westland, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Kartal).

Procesverloop

Bij besluit van 30 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een last onder dwangsom opgelegd.
Bij besluit van 25 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is in de nacht van 30 januari 2020 staande gehouden door de politie, waarbij vijf stuks gereedschap in de auto van eiser zijn aangetroffen. De politie heeft hierover een bestuurlijke rapportage uitgebracht aan verweerder.
Wat heeft verweerder besloten?
2. Verweerder heeft het gereedschap aangemerkt als inbrekerswerktuig en aan eiser een last onder dwangsom opgelegd. Hierbij is eiser gelast geen inbrekerswerktuig te vervoeren of bij zich te hebben. Voor iedere overtreding verbeurt eiser een dwangsom van €2.500,- met een maximum van €10.000,-.
Wat vinden partijen in beroep?
3. Eiser voert aan dat uit een uitspraak van de hoogste bestuursrechter [1] en een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland [2] blijkt dat verweerder in het onderhavige geval niet bevoegd is om een last onder dwangsom op te leggen vanwege overtreding van de Algemene Plaatselijke Verordening Westland 2019 (APV), omdat verweerder in de APV niet is aangemerkt als het bevoegde bestuursorgaan en de openbare orde niet in geding was.
Eiser stelt dat er redenen zijn om te twijfelen aan de juistheid van de bestuurlijke rapportage. In de rapportage is vermeld dat in de justitiële documentatie van eiser 62 vermogensdelicten voorkomen. Dit zijn er in werkelijkheid 10 en eiser is voor het laatst voor een vermogensdelict veroordeeld in 2007. Daarnaast is in de rapportage vermeld dat eiser voorkomt in 166 politieregistraties, welk aantal volgens eiser onjuist is. Uit deze politieregistraties mag niet worden afgeleid dat eiser zich schuldig zou gaan maken aan een strafbaar feit. Aan eiser had geen last onder dwangsom opgelegd mogen worden, omdat hij recentelijk geen inbraak heeft gepleegd en er geen feiten of omstandigheden voorhanden zijn waaruit blijkt dat hij dit mogelijk zou willen doen.
4. In het verweerschrift heeft verweerder gemotiveerd verweer gevoerd.
Wat zijn de relevante regels?
5. Voor de beoordeling zijn de volgende regels van belang.
5.1
Op grond van artikel 2.44, tweede lid, van de APV is het verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.
5.2
Op grond van artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang. Op grond van het derde lid komt deze bevoegdheid toe aan de burgemeester, indien de last dient tot handhaving van regels welke hij uitvoert.
5.3
Op grond van artikel 172, eerste lid, van de Gemeentewet is de burgemeester belast met handhaving van de openbare orde. Op grond van het tweede lid is de burgemeester bevoegd overtreding van wettelijke voorschriften die betrekking hebben op de openbare orde, te beletten of te beëindigen.
5.4
Op grond van artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan het bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, in plaats daarvan een last onder dwangsom opleggen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank volgt eiser in zijn betoog dat in het onderhavige geval niet verweerder, maar het college van burgemeester en wethouders, bevoegd is handhavend op te treden. Vast staat dat eiser op 30 januari 2020 is staande gehouden door de politie. De last onder dwangsom is opgelegd op 30 maart 2020. Gelet op het tijdsverloop tussen de constatering van de overtreding en het primaire besluit, kan niet worden aangenomen dat de last onder dwangsom dient ter handhaving van de openbare orde. De rechtbank ziet echter aanleiding dit verzuim te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, aangezien het college van burgemeester en wethouders het bestreden besluit in het verweerschrift heeft bekrachtigd en eiser hierdoor niet is benadeeld.
7. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser de geconstateerde overtreding daadwerkelijk heeft begaan. De rechtbank is van oordeel dat dit op zichzelf voldoende reden is om aan eiser een last onder dwangsom op te leggen. Dat verweerder tevens acht heeft geslagen op het aantal vermogensdelicten dat in de justitiële documentatie van eiser voorkomt en het aantal politieregistraties, en daarbij een fout heeft gemaakt, kan dus niet tot het oordeel leiden dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid of dat verweerder niet in redelijkheid tot het bestreden besluit had kunnen komen. Naar het oordeel van de rechtbank staat de hoogte van de dwangsom in redelijke verhouding tot de zwaarte van de geschonden belangen en de beoogde werking van de dwangsom.
8. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de last onder dwangsom in stand blijft. Aangezien het bestreden besluit onbevoegd is genomen en dit hangende beroep is hersteld, ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank vast op €1.518,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor de zitting, met een waarde per punt van €759,- en een wegingsfactor 1). Daarnaast dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht van €184,- te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van €1.518,-;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van €184,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F. Janmaat, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 september 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3274).
2.Zie de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 3 februari 2020 (ECLI:NL:RBMNE:2020:459).