1.3Op 5 oktober 2017 is het bestemmingsplan “Stompwijk-Verbindingsweg” (het nieuwe bestemmingsplan) onherroepelijk geworden. Het nieuwe bestemmingsplan maakt op de aangrenzende gronden ten westen van het perceel van eiser de aanleg van een verbindingsweg mogelijk om het verkeer uit de dorpskern van [gemeenteplaats] te weren. Deze verbindingsweg wordt direct ten zuidwesten van het perceel van eiser aangesloten op de [perceel] . Op deze aangrenzende gronden vervangt het nieuwe bestemmingsplan het oude bestemmingsplan. Onder het nieuwe bestemmingsplan krijgen – voor zover hier van belang – de aangrenzende gronden ten westen van het perceel van eiser over een breedte van 7 meter de bestemming “Verkeer” met aan beide zijden hiervan een 14 meter brede bestemming “Groen”.
2. Eiser stelt dat hij planschade lijdt als gevolg van de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan. In beroep heeft eiser in de eerste plaats verwezen naar zijn bezwaarschrift tegen het primaire besluit en de schriftelijke aanvullingen daarop. Daarnaast heeft eiser bij brieven van 27 januari 2020, 23 februari 2020, 15 juni 2020, 22 februari 2021, 15 augustus 2021 en 22 december 2021 zijn beroepsgronden aangevuld en nader toegelicht. De rechtbank zal in deze uitspraak niet alle door eiser gepresenteerde argumenten bespreken, maar een beoordeling geven van de kern hiervan. Daarbij betrekt de rechtbank dat uit de stukken van eiser naar voren komt en dat hij ter zitting heeft bevestigd dat zijn verzoek om tegemoetkoming in planschade beperkt is tot een tegemoetkoming in vermogensschade ten bedrage van € 560.000,-, bestaande uit de waardedaling van zijn perceel met bedrijfswoning en overige opstallen (€ 500.000,-,) en de kosten van de verplaatsing van de paardenbak (€ 60.000,-). De waardedaling is volgens eiser het gevolg van de afname van de gebruiksmogelijkheden van zijn perceel door een toename van geluidhinder en fijn- en stikstof vanwege de nieuwe verbindingsweg. Daarnaast wordt hierdoor zijn woongenot aangetast en is sprake van een vermindering van het vrije uitzicht vanuit de bedrijfswoning.
Eiser stelt verder dat hij schade lijdt omdat hij als gevolg van het nieuwe bestemmingsplan niet langer gebruik kan maken van de provinciale ruimte-voor-ruimte regeling, omdat het realiseren van een burgerwoning op zijn perceel in de nieuwe situatie niet langer mogelijk is.
3. Verweerder stelt zich – onder verwijzing naar een planschadeadvies van Lodewijck Groep van 24 mei 2019, aangevuld bij advies van 6 december 2019 (het planschadeadvies) – op het standpunt dat geen sprake is van een planologische verslechtering die aanleiding geeft tot een tegemoetkoming in planschade. Daartoe heeft verweerder van belang geacht dat op de gronden ten zuidwesten van het perceel van eiser geen sprake is van een planologische wijziging, omdat de reeds bestaande bestemming “Verkeer” daar gehandhaafd wordt in het nieuwe bestemmingsplan. Voor de gronden ten westen van het perceel van eiser geldt dat met de planologische inpassing van de verbindingsweg weliswaar sprake is van een intensivering van het gebruik, maar die heeft volgens verweerder geen nadelige gevolgen voor de gebruiksmogelijkheden van het perceel van eiser. Verweerder heeft hierbij betrokken dat op de gronden ten zuiden en ten zuidwesten van het perceel van eiser een – slechts gedeeltelijk benutte – omvangrijke verkeersbestemming rust, die in de planvergelijking moet worden betrokken. Volgens verweerder passeert het verkeer dat van de nieuwe verbindingsweg gebruik zal maken, het perceel van eiser ook in de huidige situatie al door gebruik te maken van de [perceel] en de N206 die binnen die omvangrijke verkeersbestemming zijn gerealiseerd. Daarnaast heeft verweerder van belang geacht dat de waarde van het bedrijfsperceel met name wordt bepaald door de staat en inrichting van de opstallen, de overige accommodatie, de faciliteiten ten behoeve van het paardenpension en de weidegrond. Volgens verweerder leidt de komst van de verbindingsweg, mede nu het perceel al nabij twee andere wegen ligt, niet tot een afname van de gebruiksmogelijkheden of de locatiewaarde van het perceel.
Ten aanzien van de bedrijfswoning heeft verweerder tot uitgangspunt genomen dat de waarde hiervan minder afhankelijk is van factoren als uitzicht, geluid en privacy dan bij burgerwoningen het geval is. Volgens verweerder is de bedrijfswoning georiënteerd op de gronden met een verkeersbestemming ten zuiden en zuidwesten van het perceel. De planologische situatie op die gronden wijzigt niet. Verder is volgens verweerder, gelet op de mogelijkheden die reeds onder het oude bestemmingsplan bestonden, ook geen sprake van een relevante toename van geluidhinder of beperking van het vrije uitzicht.
4. De rechtbank overweegt als volgt.