ECLI:NL:RBDHA:2022:4887

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 april 2022
Publicatiedatum
23 mei 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 82
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tegemoetkoming in planschade als gevolg van wijziging bestemmingsplan en de gevolgen voor de gebruiksmogelijkheden van een perceel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil over planschade. Eiser, eigenaar van een perceel in Leidschendam-Voorburg, verzocht om tegemoetkoming in planschade als gevolg van de inwerkingtreding van een nieuw bestemmingsplan dat de aanleg van een verbindingsweg mogelijk maakt. Eiser stelde dat deze wijziging leidde tot een waardedaling van zijn perceel, dat onder andere een bedrijfswoning en een paardenpension omvat. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek om tegemoetkoming in planschade is afgewezen door het college van burgemeester en wethouders, omdat er geen sprake zou zijn van een planologische verslechtering die aanleiding geeft tot schadevergoeding. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de bestaande bestemmingen en de effecten van de nieuwe verbindingsweg op de gebruiksmogelijkheden van het perceel. Eiser heeft zijn verzoek onderbouwd met diverse argumenten, waaronder de toename van geluidshinder en de vermindering van het uitzicht. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de waardegevoeligheid van een bedrijfswoning voor geluid en uitzicht minder groot is dan bij een burgerwoning. Bovendien heeft de rechtbank geconcludeerd dat de nieuwe verbindingsweg geen significante toename van verkeersbewegingen met zich meebrengt en dat de gebruiksmogelijkheden van de bedrijfsopstallen niet worden aangetast. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en de afwijzing van het verzoek om planschade bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/82

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 april 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: J.L. van Brecht)
en
het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg, verweerder
(gemachtigden: mr. P.J. Heijnen en A. de Hoon).

Procesverloop

Bij besluit van 25 juni 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om tegemoetkoming in planschade afgewezen.
Bij besluit van 12 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en [A] , zijn dochter. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij haar beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Eiser is sinds 1974 eigenaar van het perceel aan de [perceel] [huisnummer] , kadastraal bekend als gemeente [gemeenteplaats] , sectie [X] , perceelnummers [perceelnummer 1] en [perceelnummer 2] .
Op grond van het bestemmingsplan “Landelijk Gebied 2012 (het oude bestemmingsplan), rust op het zuidelijk deel van het perceel de bestemming “Agrarisch-Paardenhouderij” met de functieaanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - paardenpension’. Op dit deel van het perceel zijn een bedrijfswoning, diverse opstallen en een paardenbak gerealiseerd.
Op het noordelijk deel het perceel rust de bestemming “Agrarisch met waarden – Natuur- en
landschapswaarden”. Dit deel van het perceel bestaat uit weidegrond.
1.2
Op de aangrenzende gronden ten westen van het perceel van eiser rustte ingevolge het oude bestemmingsplan de bestemming “Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden”. Direct ten zuiden en zuidwesten van het perceel bevindt zich een sloot die in het oude bestemmingsplan de bestemming “Water” heeft. De gronden aan de overzijde van deze sloot hebben op grond van het oude bestemmingsplan de bestemming “Verkeer.” Hier bevinden zich zowel de [perceel] als de provinciale weg N206.
1.3
Op 5 oktober 2017 is het bestemmingsplan “Stompwijk-Verbindingsweg” (het nieuwe bestemmingsplan) onherroepelijk geworden. Het nieuwe bestemmingsplan maakt op de aangrenzende gronden ten westen van het perceel van eiser de aanleg van een verbindingsweg mogelijk om het verkeer uit de dorpskern van [gemeenteplaats] te weren. Deze verbindingsweg wordt direct ten zuidwesten van het perceel van eiser aangesloten op de [perceel] . Op deze aangrenzende gronden vervangt het nieuwe bestemmingsplan het oude bestemmingsplan. Onder het nieuwe bestemmingsplan krijgen – voor zover hier van belang – de aangrenzende gronden ten westen van het perceel van eiser over een breedte van 7 meter de bestemming “Verkeer” met aan beide zijden hiervan een 14 meter brede bestemming “Groen”.
2. Eiser stelt dat hij planschade lijdt als gevolg van de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan. In beroep heeft eiser in de eerste plaats verwezen naar zijn bezwaarschrift tegen het primaire besluit en de schriftelijke aanvullingen daarop. Daarnaast heeft eiser bij brieven van 27 januari 2020, 23 februari 2020, 15 juni 2020, 22 februari 2021, 15 augustus 2021 en 22 december 2021 zijn beroepsgronden aangevuld en nader toegelicht. De rechtbank zal in deze uitspraak niet alle door eiser gepresenteerde argumenten bespreken, maar een beoordeling geven van de kern hiervan. Daarbij betrekt de rechtbank dat uit de stukken van eiser naar voren komt en dat hij ter zitting heeft bevestigd dat zijn verzoek om tegemoetkoming in planschade beperkt is tot een tegemoetkoming in vermogensschade ten bedrage van € 560.000,-, bestaande uit de waardedaling van zijn perceel met bedrijfswoning en overige opstallen (€ 500.000,-,) en de kosten van de verplaatsing van de paardenbak (€ 60.000,-). De waardedaling is volgens eiser het gevolg van de afname van de gebruiksmogelijkheden van zijn perceel door een toename van geluidhinder en fijn- en stikstof vanwege de nieuwe verbindingsweg. Daarnaast wordt hierdoor zijn woongenot aangetast en is sprake van een vermindering van het vrije uitzicht vanuit de bedrijfswoning.
Eiser stelt verder dat hij schade lijdt omdat hij als gevolg van het nieuwe bestemmingsplan niet langer gebruik kan maken van de provinciale ruimte-voor-ruimte regeling, omdat het realiseren van een burgerwoning op zijn perceel in de nieuwe situatie niet langer mogelijk is.
3. Verweerder stelt zich – onder verwijzing naar een planschadeadvies van Lodewijck Groep van 24 mei 2019, aangevuld bij advies van 6 december 2019 (het planschadeadvies) – op het standpunt dat geen sprake is van een planologische verslechtering die aanleiding geeft tot een tegemoetkoming in planschade. Daartoe heeft verweerder van belang geacht dat op de gronden ten zuidwesten van het perceel van eiser geen sprake is van een planologische wijziging, omdat de reeds bestaande bestemming “Verkeer” daar gehandhaafd wordt in het nieuwe bestemmingsplan. Voor de gronden ten westen van het perceel van eiser geldt dat met de planologische inpassing van de verbindingsweg weliswaar sprake is van een intensivering van het gebruik, maar die heeft volgens verweerder geen nadelige gevolgen voor de gebruiksmogelijkheden van het perceel van eiser. Verweerder heeft hierbij betrokken dat op de gronden ten zuiden en ten zuidwesten van het perceel van eiser een – slechts gedeeltelijk benutte – omvangrijke verkeersbestemming rust, die in de planvergelijking moet worden betrokken. Volgens verweerder passeert het verkeer dat van de nieuwe verbindingsweg gebruik zal maken, het perceel van eiser ook in de huidige situatie al door gebruik te maken van de [perceel] en de N206 die binnen die omvangrijke verkeersbestemming zijn gerealiseerd. Daarnaast heeft verweerder van belang geacht dat de waarde van het bedrijfsperceel met name wordt bepaald door de staat en inrichting van de opstallen, de overige accommodatie, de faciliteiten ten behoeve van het paardenpension en de weidegrond. Volgens verweerder leidt de komst van de verbindingsweg, mede nu het perceel al nabij twee andere wegen ligt, niet tot een afname van de gebruiksmogelijkheden of de locatiewaarde van het perceel.
Ten aanzien van de bedrijfswoning heeft verweerder tot uitgangspunt genomen dat de waarde hiervan minder afhankelijk is van factoren als uitzicht, geluid en privacy dan bij burgerwoningen het geval is. Volgens verweerder is de bedrijfswoning georiënteerd op de gronden met een verkeersbestemming ten zuiden en zuidwesten van het perceel. De planologische situatie op die gronden wijzigt niet. Verder is volgens verweerder, gelet op de mogelijkheden die reeds onder het oude bestemmingsplan bestonden, ook geen sprake van een relevante toename van geluidhinder of beperking van het vrije uitzicht.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, van de Wro, kennen burgemeester en wethouders degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid genoemde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd. Het tweede lid van dit artikel noemt als oorzaak als bedoeld in het eerste lid onder meer een bepaling van een bestemmingsplan.
4.2
Voor de beoordeling van een verzoek om een tegemoetkoming in planschade dient te worden onderzocht of de verzoeker door wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. [1] Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de planologische maatregel waarvan gesteld wordt dat deze schade heeft veroorzaakt en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, maar hetgeen op grond van deze regimes maximaal kon onderscheidenlijk kan worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Slechts wanneer realisering van de maximale mogelijkheden van het planologische regime met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten, kan daarin aanleiding worden gevonden om te oordelen dat van voormeld uitgangspunt afgeweken moet worden. Nu de planologische ontwikkeling plaatsvindt op gronden die niet aan eiser toebehoren, moet in de planvergelijking worden uitgegaan van de voor eiser meest ongunstige invulling van de planologische mogelijkheden van die gronden. [2]
4.3
Gelet op dit beoordelingskader moet de maximale en voor eiser meest ongunstige invulling van het nieuwe bestemmingsplan worden vergeleken met maximale mogelijkheden van het oude bestemmingsplan. Voor een vergelijking van de maximale invulling van het nieuwe bestemmingsplan met de huidige feitelijke situatie, zoals bepleit door eiser, is geen plaats. Dit betekent dat verweerder terecht heeft gekeken naar de planologisch toelaatbare situatie op het perceel van eiser en terecht tot uitgangspunt heeft genomen dat deze gronden bestemd zijn voor de exploitatie van een paardenpension. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat hij op zijn perceel een manege in plaats van een paardenpension exploiteert en dat verweerder daarom had moeten beoordelen welke gevolgen het nieuwe bestemmingsplan heeft voor het gebruik van zijn perceel voor een manege. Daarbij is van belang dat ter zitting is vastgesteld dat eiser niet beschikt over toestemming van verweerder om op zijn perceel, in afwijking van het oude bestemmingsplan, een manege te exploiteren. Ook de overige argumenten van eiser die zien op de feitelijke situatie ter plaatse, zoals de inrichting van het zogenoemde laantje van Van Kampen nabij zijn perceel, de vrees voor vervuiling van het slootwater als gevolg van het gebruik van de nieuwe weg en de vestiging van het bedrijventerrein van aannemersbedrijf Schouten in hetzelfde gebied als waarin het perceel van eiser is gelegen, zijn door verweerder terecht buiten de planvergelijking gehouden.
4.4
Ten aanzien van de stelling van eiser dat verweerder zijn besluit niet mocht baseren op het planschadeadvies omdat dit advies fouten bevat, overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van vaste rechtspraak mag een bestuursorgaan bij het nemen van een besluit op een verzoek om tegemoetkoming in planschade, uitgaan van het advies van een door het bestuursorgaan benoemde onafhankelijke en onpartijdige deskundige. Hiertoe is vereist dat op objectieve wijze verslag is gedaan van het door deze deskundige verrichte onderzoek. Daarnaast moet in het advies op inzichtelijke wijze uiteengezet zijn welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en moeten de conclusies niet onbegrijpelijk zijn. Slechts als er concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het advies naar voren zijn gebracht, mag het bestuursorgaan zich niet op dit advies baseren. Op de aanvrager rust in beginsel de bewijslast, als hij een oordeel van het bestuursorgaan bestrijdt dat is gebaseerd op een advies van een onafhankelijke en onpartijdige deskundige. [3]
Wat eiser heeft aangevoerd biedt geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet op het planschadeadvies heeft mogen baseren. Hiertoe wordt als volgt overwogen.
De bedrijfswoning
5. Eiser betoogt dat sprake is van waardedaling van zijn bedrijfswoning door een toename van geluidbelasting als gevolg van de aanleg van de nieuwe verbindingsweg. Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat de nieuwe verbindingsweg niet leidt tot een toename van de geluidbelasting ter plaatse van de bedrijfswoning.
5.1
De rechtbank stelt voorop dat de waardegevoeligheid van een bedrijfswoning voor aspecten als uitzicht, geluid en privacy minder groot is dan bij een burgerwoning het geval is. Bij een burgerwoning staat het wonen en het genot daarvan voorop en bij een bedrijfswoning is het woongenot weliswaar niet onbelangrijk, maar ondergeschikt aan de bedrijfsfunctie waartoe het pand dient. Verweerder heeft dit terecht tot uitgangspunt genomen.
5.2
De rechtbank overweegt dat verweerder bij een planschadeverzoek in verband met een bestemmingsplan dat de aanleg van een weg mogelijk maakt, in beginsel een reële prognose met betrekking tot de verkeersbewegingen en de geluidbelasting moet (laten) opstellen. Het is vaste rechtspraak dat verweerder bij het beoordelen van de maximale gebruiksmogelijkheden onder het nieuwe planologische regime op de peildatum moet uitgaan van een reële prognose van het maximaal aantal te verwachten motorvoertuigen per rijstrook en per tijdseenheid en de daarmee gemoeide geluidsoverlast en aantasting van de luchtkwaliteit, met inachtneming van de op die dag bestaande inzichten. Aan de hand daarvan dient te worden onderzocht of die geluidsoverlast en aantasting van de luchtkwaliteit zodanig zijn, dat het nieuwe regime tot een planologische verslechtering met een daaruit voortvloeiende waardevermindering van de woning heeft geleid. [4]
De rechtbank is van oordeel dat verweerder een dergelijke prognose in dit geval achterwege kon laten, omdat voldoende is toegelicht dat de nieuwe verbindingsweg geen noemenswaardige verkeersaantrekkende werking zal hebben. Zoals in overweging 1.3 is overwogen, wordt met de aanleg van de nieuwe weg beoogd om verkeer dat thans gebruik maakt van de [perceel] , uit de dorpskern van [gemeenteplaats] te weren. De nieuwe verbindingsweg zal dit verkeer rond de dorpskern leiden. Deze weg vormt daarmee een alternatieve route voor het reeds bestaande verkeer over de [perceel] . Het verkeer dat gebruik zal maken van de nieuwe weg, is dus hetzelfde verkeer dat ook in de huidige situatie reeds op korte afstand de zuid(west)zijde van het perceel van eiser passeert over de [perceel] . Blijkens het planschadeadvies zal slechts sprake zijn van een zeer beperkte toename van verkeersbewegingen. Eiser heeft dit standpunt niet gemotiveerd betwist, zodat de rechtbank geen aanleiding ziet om aan de juistheid hiervan te twijfelen.
5.3
De rechtbank overweegt dat ten zuidwesten van het perceel van eiser geen sprake is van een planologische wijziging omdat zowel op grond van het oude als het nieuwe bestemmingsplan op de desbetreffende gronden de bestemming “Verkeer” rust. De rechtbank volgt daarom verweerder in zijn standpunt dat in zoverre geen sprake is van een planologische wijziging die leidt tot een toename van de geluidbelasting op de bedrijfswoning van eiser.
5.4
Ten westen van het perceel van eiser is wel sprake van een planologische wijziging, omdat daar de nieuwe verbindingsweg wordt gerealiseerd. Verweerder heeft gesteld dat het geluid van deze nieuwe weg wegvalt in het geluid dat afkomstig is van de ten zuiden van het perceel van eiser gelegen N206. De verkeersafwikkeling via de nieuwe weg heeft volgens verweerder daarom geen effect op de waarde van de bedrijswoning. Naar het oordeel van de rechtbank vindt dit standpunt van verweerder, dat ter zitting nader is toegelicht, voldoende steun in het planschadeadvies. Verweerder heeft in de planvergelijking voorts terecht betrokken dat de N206 bij een maximale invulling van het oude bestemmingsplan op veel kortere afstand van het perceel van eiser kan komen te liggen dan nu het geval is, gelet op de omvangrijke verkeersbestemming van ruim 80 meter breed die op het desbetreffende gebied ligt. Ook de [perceel] kan planologisch gezien dichter bij het perceel van eiser worden gerealiseerd. De verkeersbestemming waarbinnen deze wegen zijn gerealiseerd, strekt zich uit tot direct aan de overzijde van de sloot ten zuiden van het perceel van eiser. De rechtbank begrijpt dat bij een maximale invulling van deze verkeersbestemming het geluid afkomstig van deze wegen – waarvan niet in geschil is dat dit nu reeds dominant is in de omgeving – nog duidelijker hoorbaar zou zijn ter plaatse van de bedrijfswoning. Daarnaast heeft verweerder ter zitting onweersproken toegelicht dat het akoestisch onderzoek dat verricht is voorafgaand aan de vaststelling van het nieuwe bestemmingsplan, geen aanknopingspunten biedt voor het standpunt dat de geluidsbelasting op de bedrijfswoning zal toenemen door realisatie van de nieuwe verbindingsweg. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen redenen om de juistheid van deze toelichting van verweerder in twijfel te trekken. Daarbij is van belang dat eiser geen andersluidend tegenadvies heeft overgelegd.
6. Eiser heeft zijn stelling dat verweerder onderzoek had moeten verrichten naar mogelijke overlast door fijnstof en stikstof niet nader onderbouwd. De rechtbank ziet in deze stelling geen aanleiding om het beroep gegrond te verklaren. Daarbij betrekt de rechtbank dat, zoals hierboven is overwogen, verweerder overtuigend heeft toegelicht dat de nieuwe verbindingsweg geen noemenswaardige verkeersaantrekkende werking zal hebben.
7. Eiser betoogt verder dat sprake is van waardedaling van de bedrijfswoning omdat als gevolg van de aanleg van de nieuwe weg niet langer sprake is van vrij uitzicht vanuit deze woning.
7.1
De rechtbank volgt eiser niet in dit betoog. Hierboven is onder 5.1 reeds overwogen dat verweerder terecht tot uitgangspunt heeft genomen dat de waardegevoeligheid van een bedrijfswoning voor onder meer het aspect uitzicht minder groot is dan bij een burgerwoning het geval is. Uit het planschadeadvies, zoals dit ter zitting nader is toegelicht, volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat reeds in de huidige situatie geen sprake is van een onbelemmerd uitzicht vanuit de bedrijfswoning. De gronden in de nabijheid van de bedrijfswoning bieden op grond van het oude bestemmingsplan bouwmogelijkheden voor onder meer (recreatie)woningen en bedrijfsgebouwen. Ten westen van het perceel van eiser bevindt zich op circa 95 meter afstand een bebouwingslint met diverse woningen en bedrijven. Verder biedt de bedrijfswoning aan de zuid(west)zijde direct zicht op zowel de nabijgelegen N206 als de [perceel] . Dat het zicht op de nieuwe verbindingsweg – die zich op ongeveer 50 meter van de woning bevindt – tot een waardedaling van de bedrijfswoning zou leiden, is niet aannemelijk geworden.
8. De conclusie van het voorgaande is dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het nieuwe bestemmingsplan niet tot een waardedaling van de bedrijfswoning heeft geleid.
De regeling “Ruimte voor ruimte”
9. De rechtbank volgt eiser niet voor zover hij betoogt dat hij in een nadeliger positie is geraakt omdat hij als gevolg van het nieuwe bestemmingsplan niet langer met gebruikmaking van de provinciale ruimte-voor-ruimte regeling een burgerwoning op zijn perceel kan realiseren. Ter zitting heeft eiser bevestigd dat hij zich weliswaar heeft laten voorlichten over de mogelijkheden van de ruimte-voor-ruimte regeling, maar dat hij geen concrete stappen heeft ondernomen om gebruik te maken van deze regeling. Het gestelde voornemen van eiser om agrarische bedrijfsbebouwing te slopen om realisatie van een burgerwoning op zijn perceel mogelijk te maken, betreft daarmee een onzekere toekomstige ontwikkeling. Verweerder heeft hierin terecht geen aanleiding gezien om het verzoek om tegemoetkoming in gestelde planschade in te willigen.
Paardenbak en overige opstallen
10. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aanleg van de nieuwe weg de gebruiksmogelijkheden van de paardenbak en de bedrijfsopstallen beperkt. Eiser heeft gesteld dat de paarden zullen schrikken van het verkeer op de nieuwe verbindingsweg. Eiser heeft deze stelling echter onvoldoende onderbouwd, te meer nu niet in geschil is dat het perceel al is gesitueerd op een locatie met veel verkeersgeluid en nu zich tussen de verbindingsweg en het perceel van eiser een groenbestemming met een breedte van 14 meter bevindt. Eiser heeft niet onderbouwd dat de paarden ondanks gewenning aan verkeersgeluid en een bufferzone in de vorm van een groenstrook, zodanig van het verkeer zullen schrikken dat de paardenbak niet meer kan worden gebruikt.
11. Met betrekking tot de overige bedrijfsopstallen op het perceel heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de gebruiksmogelijkheden hiervan niet worden aangetast door het nieuwe bestemmingsplan. Onder verwijzing naar het oude bestemmingsplan en naar (de aanvulling op) het planschadeadvies heeft verweerder toegelicht dat een paardenpension primair gericht is op het houden van paarden voor derden. De waarde van het bedrijfsperceel wordt volgens verweerder met name bepaald door de staat en de inrichting van de opstallen, de faciliteiten ten behoeve van het paardenpension, de aanwezigheid van overige accommodatie en de beschikbaarheid van een zeer groot oppervlak weidegrond waar de paarden vrij kunnen rondlopen. Volgens verweerder heeft het nieuwe bestemmingsplan geen gevolgen voor de gebruiks- en uitbreidingsmogelijkheden van de bedrijfsopstallen. Eiser heeft dit standpunt niet gemotiveerd betwist, zodat de rechtbank geen aanleiding ziet dit onjuist te achten.
Conclusie
12. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een planologische verslechtering die tot waardevermindering van het perceel en de daarop gerealiseerde bedrijfsopstallen en de bedrijfswoning van eiser heeft geleid. Het verzoek om tegemoetkoming in de gestelde planschade is daarom terecht afgewezen.
13. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, rechter, en uitgesproken in het openbaar op 8 april 2022, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.AbRvS 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582.
2.AbRvS 6 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2411.
3.ABRvS 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582.
4.AbRvS 30 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:250.