In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Kreda en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, vertegenwoordigd door R. van den Bosch, en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door M.A. Brouwer. De zaak betreft de definitieve tegemoetkomingen in de loonkosten op grond van de tijdelijke noodmaatregelen NOW-1 en NOW-2. Eiseres, Stichting Kreda, heeft beroep ingesteld tegen de besluiten van het Uwv waarin de definitieve tegemoetkomingen zijn vastgesteld en een terugvordering van teveel betaalde voorschotten is aangekondigd.
In het primaire besluit I van 26 mei 2021 werd de tegemoetkoming voor NOW-1 vastgesteld op € 2.020,-, met een terugvordering van € 2.381,-. Het bestreden besluit I verklaarde het bezwaar van eiseres ongegrond. Voor NOW-2 werd in het primaire besluit II van 2 juni 2021 een tegemoetkoming van € 3.036,- vastgesteld, met een terugvordering van € 6.716,-. Het bestreden besluit II verklaarde het bezwaar van eiseres gegrond, maar stelde de tegemoetkoming vast op € 4.216,- en vorderde € 5.536,- terug.
De rechtbank overweegt dat eiseres niet kan aantonen dat zij tijdig om uitstel heeft gevraagd bij de Belastingdienst, waardoor de loonaangifte voor mei 2020 niet op tijd is ingediend. Dit leidt tot de conclusie dat de berekening van de tegemoetkomingen door het Uwv correct is. De rechtbank wijst het beroep tegen het bestreden besluit I af, maar verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond, omdat er onvoldoende belangenafweging heeft plaatsgevonden door het Uwv. De rechtbank draagt het Uwv op om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Eiseres wordt in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 1.518,-.