ECLI:NL:RBDHA:2022:4842

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 mei 2022
Publicatiedatum
20 mei 2022
Zaaknummer
AWB 21/6635
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing mvv-aanvraag op basis van inburgeringsvereiste en bijzondere individuele omstandigheden

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 20 mei 2022 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn mvv-aanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een mvv-aanvraag ingediend om te kunnen verblijven bij zijn Nederlandse echtgenote, maar deze aanvraag werd afgewezen op basis van het inburgeringsvereiste. Verweerder stelde dat eiser niet voldeed aan dit vereiste en dat hij niet in aanmerking kwam voor vrijstelling, ondanks zijn beroep op bijzondere individuele omstandigheden zoals analfabetisme en beperkte cognitieve vaardigheden.

Eiser voerde aan dat zijn situatie zodanig was dat het voldoen aan het inburgeringsvereiste onmogelijk of uiterst moeilijk was. Hij had taalles gevolgd en meerdere pogingen gedaan om het inburgeringsexamen te halen, maar zonder succes. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom eiser niet in aanmerking kwam voor ontheffing van het inburgeringsvereiste. De rechtbank benadrukte dat analfabetisme en de beperkte cognitieve vaardigheden van eiser relevante factoren zijn die in de beoordeling betrokken moeten worden.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser en moest het griffierecht vergoeden. Deze uitspraak onderstreept het belang van een zorgvuldige afweging van individuele omstandigheden in het bestuursrecht, vooral in zaken die betrekking hebben op gezinshereniging en inburgering.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/6635

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 mei 2022 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H. Uzumcu),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 3 mei 2021 (primair besluit) heeft verweerder de mvv [1] -aanvraag van eiser voor het doel ‘Verblijf als familie- of gezinslid bij [A] ’ afgewezen.
Bij besluit van 15 oktober 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 22 april 2022 op zitting behandeld. Referente was aanwezig, bijgestaan door de gemachtigde van eiser. Verweerder was, met voorafgaand bericht, niet aanwezig.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser heeft een mvv-aanvraag ingediend, omdat hij wil verblijven bij zijn Nederlandse echtgenote, [A] (referente). Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiser niet voldoet aan het inburgeringsvereiste en hij niet in aanmerking komt voor vrijstelling van dat vereiste. Ook heeft eiser volgens verweerder niet aangetoond dat sprake is van bijzondere individuele omstandigheden waardoor hij in aanmerking komt voor ontheffing van het inburgeringsvereiste [2] . Tot slot is de weigering om de gevraagde mvv te verlenen niet in strijd met artikel 8 van het EVRM [3] , aldus verweerder.
Wat vindt eiser in beroep?
2. Eiser voert aan dat hij ontheffing moet krijgen van het inburgeringsvereiste vanwege zijn bijzondere individuele omstandigheden. Volgens hem is er sprake van een situatie dat de inspanningen zo lang duren dat uitoefening van het recht op gezinshereniging onmogelijk of uiterst moeilijk wordt gemaakt. In dit kader wijst eiser op verschillende omstandigheden. Zo heeft eiser taalles gevolgd aan een taalinstituut in Egypte, probeert hij al sinds 2019 het examen te halen en heeft hij hiervoor inmiddels al vier pogingen gedaan. Ook is van belang dat hij analfabeet is, beperkt is in zijn spraak en beperkte cognitieve vaardigheden heeft. Dit laatste blijkt ook uit de verklaring van de arts die is ingeschakeld door verweerder. Verder heeft verweerder onvoldoende waarde gehecht aan de overgelegde verklaring van het taalinstituut. Hierbij verwijst eiser naar een uitspraak van deze rechtbank [4] . Ook is ten onrechte tegengeworpen dat eiser vragen onbeantwoord heeft gelaten tijdens het examen. Hij begreep de vragen simpelweg niet. Tot slot betoogt eiser dat het in zijn geval in strijd is met artikel 8 van het EVRM om het inburgeringsvereiste tegen te werpen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3. Niet staat ter discussie dat eiser het basisexamen inburgering in het buitenland (hierna: het examen) niet heeft gehaald en dat hij niet behoort tot de categorieën vreemdelingen die worden vrijgesteld van het inburgeringsvereiste. Tussen partijen is alleen in geschil of eiser in aanmerking komt voor ontheffing van het inburgeringsvereiste.
3.1
Uit het beleid van verweerder volgt dat hij een mvv-aanvraag niet afwijst vanwege het inburgeringsvereiste als sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die ertoe leiden dat de vreemdeling bij handhaving van de verplichting om het examen met goed gevolg af te leggen, onmogelijk of uiterst moeilijk zijn recht op gezinshereniging kan uitoefenen [5] . Er kan sprake zijn van een enkele omstandigheid of een combinatie van verschillende omstandigheden. In het beleid staat dat verweerder in de beoordeling van de bijzondere individuele omstandigheden – waar relevant – de door de vreemdeling getoonde wil om voor het examen te slagen, betrekt, en de door de vreemdeling geleverde inspanningen om zich voor te bereiden op en te slagen voor het examen. De behaalde scores voor een examenonderdeel kunnen een indicatie geven voor de geleverde inspanningen. Bij de beoordeling of sprake is van bijzondere omstandigheden betrekt verweerder verder verschillende aspecten zoals bijvoorbeeld het opleidingsniveau/analfabetisme, het tijdsverloop sinds de start van de inspanningen tot gezinshereniging en de duur van het huwelijk of de relatie [6] .
3.2
Eiser heeft het examen vier keer afgelegd, maar zonder succes. Hij heeft een verklaring overgelegd van een taalinstituut. De docent geeft daarin aan dat hij eiser een jaar lang wekelijks Nederlandse les heeft gegeven, maar dat het onmogelijk is om hem les te blijven geven. Volgens de docent dringt het lesmateriaal niet door tot eiser – waarschijnlijk vanwege zijn analfabetisme – en is het kansloos. De docent geeft verder aan dat eisers spreekvaardigheid, leesvaardigheid en KNS [7] zeer slecht zijn. Ter zitting heeft referente nog toegelicht dat het ging om lessen van ongeveer drie uur. Hoewel uit de verklaring niet gedetailleerd naar voren komt op welke manier eiser les heeft gehad, blijkt uit die verklaring volgens de rechtbank niet aantoonbaar dat het eiser aan wil of inzet ontbreekt om de Nederlandse taal te leren. Over de lage scores en de niet ingevulde antwoorden van eiser, is de rechtbank van oordeel dat dit kan duiden op weinig tot geen inspanningen – zoals verweerder stelt – maar dat dit niet altijd het geval hoeft te zijn. Hierbij acht de rechtbank van belang dat de docent naar eisers analfabetisme wijst als waarschijnlijke beperkende factor om de taal te leren. In dit kader is ook van belang wat de arts heeft gezegd die door verweerder is ingeschakeld. De arts geeft aan dat eiser “severely limited” is op het gebied van spreekvaardigheden en cognitieve vaardigheden. Verder stelt de arts onder meer dat eiser “totally illiterate” is, niet in staat is om te communiceren, korte antwoorden geeft en moeilijkheden heeft om zich te concentreren. Er bestaat weliswaar een zelfstudiepakket voor analfabeten, maar referente heeft ter zitting verklaard dat zij dit pakket al lang geleden heeft gedownload en heeft bestudeerd met eiser. Verweerder was niet ter zitting aanwezig om hierop te reageren. De rechtbank benadrukt dat verweerder analfabetisme aanmerkt als een omstandigheid die kan leiden tot ontheffing van het examen.
3.3
Gelet op de voorgaande bijzondere individuele omstandigheden en de inspanningen die eiser al heeft getoond, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van een situatie waarin het stellen van het inburgeringsvereiste de gezinshereniging uiterst moeilijk of onmogelijk maakt. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom eiser niet wordt ontheven van de verplichting om te slagen voor het inburgeringsvereiste.
Artikel 8 van het EVRM
3.4
Gelet op het voorgaande kan de motivering van de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM niet standhouden, nu daarin in het nadeel van eiser is meegewogen dat er geen goede reden is waarom hij zich niet zou kunnen inspannen om binnen een redelijke termijn voldoende kennis te kunnen hebben.
Wat is de conclusie?
4. Nu sprake is van een motiveringsgebrek, verklaart de rechtbank het beroep gegrond. Het besluit wordt daarom vernietigd. Verweerder moet binnen zes weken een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
6. De rechtbank bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht ten bedrage van € 181,- dient te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het griffierecht van € 181,- moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Zie artikel 3.71a, tweede lid, aanhef en onder c, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000).
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.De uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 1 juni 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:10501.
5.Zie paragraaf B1/4.7 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
6.Zie paragraaf B1/4.7 van de Vc 2000.
7.Kennis van de Nederlandse Samenleving.