In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 20 mei 2022 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn mvv-aanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een mvv-aanvraag ingediend om te kunnen verblijven bij zijn Nederlandse echtgenote, maar deze aanvraag werd afgewezen op basis van het inburgeringsvereiste. Verweerder stelde dat eiser niet voldeed aan dit vereiste en dat hij niet in aanmerking kwam voor vrijstelling, ondanks zijn beroep op bijzondere individuele omstandigheden zoals analfabetisme en beperkte cognitieve vaardigheden.
Eiser voerde aan dat zijn situatie zodanig was dat het voldoen aan het inburgeringsvereiste onmogelijk of uiterst moeilijk was. Hij had taalles gevolgd en meerdere pogingen gedaan om het inburgeringsexamen te halen, maar zonder succes. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom eiser niet in aanmerking kwam voor ontheffing van het inburgeringsvereiste. De rechtbank benadrukte dat analfabetisme en de beperkte cognitieve vaardigheden van eiser relevante factoren zijn die in de beoordeling betrokken moeten worden.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser en moest het griffierecht vergoeden. Deze uitspraak onderstreept het belang van een zorgvuldige afweging van individuele omstandigheden in het bestuursrecht, vooral in zaken die betrekking hebben op gezinshereniging en inburgering.