ECLI:NL:RBDHA:2022:4830

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 mei 2022
Publicatiedatum
20 mei 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 4039
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafontslag wegens ernstig plichtsverzuim en denigrerende opmerkingen door politieambtenaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een politieambtenaar (eiser) en de korpschef van Politie (verweerder) over een opgelegd strafontslag. Eiser, die sinds 1997 in dienst was, kreeg op 18 september 2020 onvoorwaardelijk ontslag opgelegd wegens ernstig plichtsverzuim. Dit plichtsverzuim was gebaseerd op een incident dat plaatsvond op 11 april 2019, waarbij eiser denigrerende opmerkingen maakte tegenover een arrestant met een Noord-Afrikaanse achtergrond en disproportioneel geweld toepaste. Na een intern onderzoek door de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK) werd eiser geschorst en volgde het ontslag. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit, maar dit werd ongegrond verklaard door verweerder. De bezwaaradviescommissie adviseerde het bezwaar gegrond te verklaren, maar verweerder volgde dit advies niet volledig. Tijdens de zitting op 15 maart 2022 heeft de rechtbank de beelden van de bodycam bekeken en geconcludeerd dat eiser inderdaad disproportioneel geweld heeft toegepast. De rechtbank oordeelde dat de gedragingen van eiser plichtsverzuim opleverden en dat het ontslag niet onevenredig was, gezien de ernst van de gedragingen en het gebrek aan reflectie van eiser. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/4039

uitspraak van de meervoudige kamer van 18 mei 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr.drs. M. Hendriks),
en

de korpschef van Politie, verweerder

(gemachtigde: mr. E.H. Schuddeboom).

Procesverloop

Bij besluit van 18 september 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser primair de straf van onvoorwaardelijk ontslag en subsidiair de straf van ontslag op grond van ongeschiktheid opgelegd.
Bij besluit van 7 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2022.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [A] , sectorhoofd district Centrum.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1 Eiser is sinds 1997 in dienst bij de politie, laatstelijk in de functie van Senior Gebiedsgebonden Politie aan het basisteam Burgwallen, Centrum Noord, eenheid Amsterdam. In oktober 2019 werd door collega’s bij de leiding melding gemaakt van een incident op 11 april 2019. Eiser zou toen tegenover een aangehouden verdachte met een Noord-Afrikaanse achtergrond discriminerende/denigrerende uitlatingen gedaan hebben en teveel geweld toegepast hebben zonder dat achteraf te melden. Van dit incident zijn opnames beschikbaar afkomstig van een bodycam van een collega van eiser. De afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK) heeft vanaf 9 december 2019 een intern onderzoek verricht naar het incident.
Wat heeft verweerder besloten?
2.1
Verweerder heeft eiser ten tijde van het VIK onderzoek geschorst. Naar aanleiding van de uitkomst van het interne onderzoek is verweerder van oordeel dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan (ernstig) plichtsverzuim bestaande uit vernederend handelen/grievend handelen richting een arrestant in combinatie met het toepassen van disproportioneel geweld (meer dan noodzakelijk geweld) richting deze arrestant. Verweerder heeft aan eiser daarom bij het besluit van 18 september 2020 primair de straf van onvoorwaardelijk strafontslag opgelegd. Subsidiair heeft verweerder eiser ontslag op grond van ongeschiktheid verleend. Verweerder heeft daarbij overwogen dat er, naast het incident van 11 april 2019, meer voorbeelden van gedragingen van eiser zijn waaruit een onjuiste grondhouding blijkt. Er zijn eerder trajecten doorlopen waarbij eiser ook op zijn gedrag/houding is aangesproken.
Het advies van de bezwaaradviescommissie HRM
2.2
De bezwaaradviescommissie HRM (hierna ‘de commissie’) heeft op 1 maart 2021 geadviseerd het bezwaar van eiser gegrond te verklaren. De commissie schrijft in het advies dat de grievende uitlatingen die eiser tegen de verdachte heeft gemaakt als plichtsverzuim kunnen worden gekwalificeerd. Verweerder heeft volgens de commissie echter onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de toepassing van geweld door eiser op 11 april 2019 disproportioneel is geweest. Daarnaast heeft verweerder verzuimd te kijken naar een eventuele psychische verklaring voor eisers gedrag. Omdat alleen het deel van grievende uitspraken tegenover de arrestant blijft staan, acht de commissie het strafontslag niet evenredig. Ook het subsidiaire ongeschiktheidsontslag kan naar het oordeel van de commissie geen stand houden. Aan eiser is nooit de consequentie van ontslag voorgehouden. Er is ook nooit een strak verbetertraject met hem doorlopen. Het had verweerder duidelijk moeten zijn dat eiser wellicht wat meer zorg nodig had dan een gemiddelde collega.
Het bestreden besluit
2.3
In het bestreden besluit van 7 mei 2021 volgt verweerder het advies van de commissie voor zover dit ziet op de grievende uitlatingen, maar niet ten aanzien van het toegepaste geweld. Verweerder verduidelijkt dat het accent van het verweten handelen ligt op de grievende en vernederende uitlatingen. Er is geen sprake van twee gelijkwaardige pijlers zoals de commissie schetst, waarbij de uitlatingen een gelijke pijler zou zijn met het toegepaste geweld. Verweerder blijft er bij dat met het beeld en geluid van de bodycam en de getuigenverklaringen wel aannemelijk is dat eiser pijnprikkels is blijven toepassen op de arrestant, terwijl daar geen functionele noodzaak meer toe bestond. Er hoeft hiervoor geen hard bewijs te bestaan in het bestuursrecht. Verweerder weegt ook eisers eerdere overige gedragingen mee en de omstandigheid dat eiser pas in bezwaar het laakbare karakter van zijn handelen onderkent.
Ook voor wat betreft het ongeschiktheidsontslag volgt verweerder de commissie niet. Eiser is ruim 3 jaar lang gefaciliteerd om zijn alcoholproblematiek te boven te komen. Daarbij is hij ook gecorrigeerd op zijn houding. Er is hem meerdere malen de kans geboden zich aan te passen. Een strak verbetertraject past volgens verweerder gelet op alle omstandigheden niet meer.
Wat vindt eiser in beroep?
3 Eiser betwist dat hij disproportioneel geweld heeft gebruikt bij het incident op
11 april 2019. Uit de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens kan ook niet die overtuiging verkregen worden. Slechts 1 getuige verklaart dat eiser te lang geweld bleef toepassen en de herinnering van deze getuige is gebrekkig. Op basis van de beelden kan niet worden vastgesteld dat er disproportioneel geweld zou zijn gebruikt. Het is onvoldoende dat te horen is dat de arrestant pijn heeft. De arrestant verklaarde immers eerder zich te gedragen terwijl uit de beelden bleek dat hij dat niet deed. Dat eiser rustig was gedurende het incident maakt ook niet dat het toegepaste geweld disproportioneel is. Eiser begrijpt dat zijn uitlatingen tegenover de arrestant plichtsverzuim opleveren. Dit is alleen onvoldoende om een strafontslag te kunnen dragen.
Ten aanzien van het ongeschiktheidsontslag voert eiser aan dat hem ten onrechte geen verbetertraject is aangeboden. Verweerder heeft volgens eiser ten onrechte gesteld dat het bieden van een verbeterkans niet zinvol is.
Wat zijn de regels?
4 De regels zijn opgenomen in een bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5 Naar vaste rechtspraak [1] van de hoogste bestuursrechter is het voor de constatering van plichtsverzuim dat tot disciplinaire bestraffing aanleiding kan geven noodzakelijk dat het bestuursorgaan op basis van beschikbare, deugdelijke vastgestelde gegevens de overtuiging heeft verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan.
Omdat eiser erkent dat zijn uitlatingen tegenover de arrestant plichtsverzuim opleveren, ligt alleen de vraag voor of verweerder de overtuiging heeft kunnen krijgen dat eiser disproportioneel geweld heeft toegepast. De rechtbank heeft de beelden van de bodycam bekeken. Net als verweerder heeft de rechtbank met de beelden van de bodycam de overtuiging verkregen dat eiser disproportioneel geweld heeft toegepast. Zoals ter zitting besproken, hoort het fixeren van een arrestant geen pijn te doen, te meer als de arrestant geboeid is. Hoewel uit de beelden niet precies op te maken is op welke wijze eiser de arrestant pijn doet, heeft de rechtbank wel de overtuiging gekregen dat de arrestant gedurende zeker een minuut pijnprikkels ervaarde terwijl hij gefixeerd was. De arrestant zegt aan het begin van deze minuut: “Oooo je doet me pijn man”. Eiser reageert kalm met: “Ja, ja dat weet ik man”. Daaruit leidt de rechtbank af dat eiser wist dat de arrestant pijn had, maar daar bewust geen actie op ondernam. Ter zitting heeft [A] uitgelegd dat op dit soort momenten wel enig reflecterend vermogen verwacht wordt van een agent om de toepassing van het geweld proportioneel te houden. Zo had eiser zijn grip kunnen verslappen om vervolgens de reactie van de arrestant te bezien. Uit de beelden en het geluid blijkt niet van een dergelijke reflectie. Eiser heeft ter zitting, toen hij daarnaar gevraagd werd, uitgelegd dat hij op dat moment bezig was de arrestant aan de praat te houden en daarmee wilde bewerkstelligen dat de arrestant zijn verzet zou staken. Uit de beelden en het geluid blijkt naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat de arrestant zich toen nog verzette. Daarbij vond het incident plaats in een kleine gecontroleerde ruimte. Eisers verklaring ter zitting dat hij de overtuiging heeft dat zijn handelingen niet zouden kunnen hebben geleid tot pijn, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om een andere invulling te geven aan de beelden en het geluid van de bodycam.
Daarnaast heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de vaststelling dat eiser disproportioneel geweld gebruikt heeft, overeenkomt met wat getuige [C] heeft verklaard. Deze heeft namelijk verklaard:

Ja, volgens mij was het doel al bereikt dat met het aanwenden van dat geweld de bedoeling was en toen ging [eiser] door. Hij zat vast in zijn emotie. [eiser] had de verdachte volgens mij vast in zijn nek of kraag en toen lag de verdachte volgens mij nog op de grond. Volgens mij heeft [B] hem, [eiser] , ook nog op zijn rug getikt om hem duidelijk te maken dat het genoeg was.”
Deze verklaring ziet naar het oordeel van de rechtbank wel op het toepassen van het geweld en niet zoals eiser stelt op de ongepaste opmerkingen. Dat [C] onjuist verklaard heeft over het nemen van de lift dan wel de trap, doet niet af aan het feit dat het onderdeel over het toepassen van het geweld wel overeenkomt met de beelden en het geluid van de bodycam. Ook de omstandigheid dat het aantikken van eiser door ( [B] ) [B] niet op de beelden is terug te zien, maakt niet dat de verklaringen van [C] niet kloppen. Dit kan immers buiten beeld gebeurd zijn.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder op basis van beschikbare, deugdelijke vastgestelde gegevens de overtuiging heeft kunnen verkrijgen dat eiser de hem verweten gedragingen heeft begaan. Deze gedragingen leveren plichtsverzuim op.
6 De rechtbank stelt vast dat eiser over de toerekenbaarheid geen gronden aangevoerd heeft. Het is de rechtbank los daarvan ook niet gebleken dat de verweten gedragingen eiser niet zijn toe te rekenen.
7 Tot slot onderkent de rechtbank dat het ontslag voor eiser ingrijpende gevolgen heeft, nu hij zijn baan bij de politie die hij jarenlang heeft gehad en nog altijd zou willen uitoefenen, heeft verloren en daarmee ook zijn inkomen. Ook eisers persoonlijke omstandigheden en de impact die het traject op eiser heeft gehad, wegen mee. De disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag is echter, gezien de ernst van de gedragingen niet onevenredig aan het gepleegde plichtsverzuim, omdat sprake is van aantasting van de integriteit van de verdachte. Daarbij speelt ook een rol dat bij eiser reflectie op zijn eigen handelen ontbreekt. Het had eiser juist door zijn jarenlange ervaring bekend moeten zijn dat dit handelen niet aanvaardbaar is. Binnen de organisatie is aandacht besteed aan onderwerpen die het handelen van eiser raken. Daarmee was eiser op de hoogte van de geldende normen/regels en verplichtingen omtrent integriteit en professionaliteit. Hoewel het niet eerder tot een disciplinaire bestraffing gekomen is, is met eiser wel vaker gesproken over onprofessioneel en norm overschrijdend gedrag.
8 Omdat de primaire ontslaggrond in stand blijft behoeft het ongeschiktheidsontslag geen verdere bespreking.
Conclusie
9 Het beroep is ongegrond.
10 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, voorzitter, mr. A.M.C. van der Poort-Schoenmakers en mr. H.G. Molenaar-Geurtsen, leden, in aanwezigheid van
mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
BIJLAGE
Besluit algemene rechtspositie politie
Artikel 76
1. De ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, kan disciplinair worden gestraft.
2. Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van een voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
Artikel 77
1. Aan de ambtenaar, met uitzondering van de vrijwillige ambtenaar, kunnen de volgende straffen worden opgelegd:
a. schriftelijke berisping;
b. buitengewone dienst op andere dagen dan op zondag en de voor de ambtenaar geldende kerkelijke feestdagen en vrije dagen zonder beloning of tegen een lagere dan de normale beloning en wel voor ten hoogste zes uren met een maximum van drie uren per dag;
c. vermindering van het recht op een jaarlijkse vakantie met ten hoogste een vierde gedeelte van het aantal uren, bedoeld in artikel 17, waarop in het desbetreffende kalenderjaar aanspraak bestaat;
d. geldboete van ten hoogste € 22;
e. gedeeltelijke inhouding van salaris tot een bedrag van ten hoogste het salaris over een halve maand;
f. vermindering van het salarisnummer met ten hoogste twee jaren, voor de tijd van niet langer dan twee jaren;
g. het niet meetellen van een verdere diensttijd van ten hoogste vier jaren voor de vaststelling van het salarisnummer;
h. schorsing voor een bepaalde tijd met gehele of gedeeltelijke inhouding van de bezoldiging;
i. plaatsing in een salarisschaal waarvoor een lager maximumsalaris geldt; of
j. ontslag.
Artikel 94
1. Anders dan op aanvraag van de ambtenaar, bij wijze van straf of ingevolge artikel 7 van de Wet Incompatibiliteiten Staten-Generaal en Europees Parlement, artikel 88a, 89, 90, 91, 92, of 93 kan de ambtenaar worden ontslagen op grond van:
(…)
g. onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken;
(…)

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 27 juni 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:755.