ECLI:NL:RBDHA:2022:4789

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 mei 2022
Publicatiedatum
19 mei 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 7698
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 mei 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een verzoeker en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. J.P.J. van de Griend, had beroep ingesteld tegen een besluit van het Uwv, waarin zijn WAO-uitkering per 26 maart 2020 werd herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Na bezwaar werd dit besluit herzien, en werd de arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 37,08%. Uiteindelijk werd de verzoeker per 26 maart 2020 in aanmerking gebracht voor een WAO-uitkering van 55 tot 65%.

De rechtbank benoemde een onafhankelijk verzekeringsarts, I.A.K. Snels, om een medisch onderzoek uit te voeren. Na dit onderzoek heeft het Uwv op 14 januari 2022 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen. De verzoeker trok zijn beroep in, maar verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 5.444,96, inclusief de kosten voor ingeschakelde deskundigen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de verzoeker recht heeft op vergoeding van wettelijke rente over de nabetaling van de WAO-uitkering.

De rechtbank heeft de verzoeker in het gelijk gesteld en verweerder veroordeeld in de proceskosten, evenals in de wettelijke rente. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/7698

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 mei 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J.P.J. van de Griend),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. J.H. Swart).

Procesverloop

In het besluit van 17 maart 2020 heeft verweerder de uitkering die verzoeker op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangt per
26 maart 2020 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
In het besluit van 27 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker gegrond verklaard. Verweerder heeft het primaire besluit herzien en beslist dat verzoeker voor 37,08% arbeidsongeschikt is te achten. Verzoeker komt per 26 maart 2020 in aanmerking voor een WAO-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft verzekeringsarts I.A.K. Snels benoemd voor het verrichten van een onafhankelijk medisch onderzoek. Dit onderzoek heeft zij verricht. Zij heeft hierover gerapporteerd op 1 december 2021.
Verweerder heeft vervolgens op 14 januari 2022 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen. Verweerder heeft hierin het bestreden besluit herzien, in die zin dat verzoeker per
26 maart 2020 in aanmerking komt voor een WAO-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
Verzoeker heeft bij brief van 11 februari 2022, aangevuld bij brief van 3 maart 2022, het beroep ingetrokken met het verzoek verweerder te veroordelen in de proceskosten.
Bij brief van 21 maart 2022 heeft verweerder bericht de proceskosten te zullen vergoeden.

Overwegingen

1.1
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
1.2
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
2. Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder tegemoet gekomen aan het beroep van verzoeker.
3. Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.672,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 534,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 0,5 punt voor het indienen van de schriftelijke zienswijze na verslag deskundigenonderzoek met een waarde per punt van € 759,- met een wegingsfactor 1).
4. Wat betreft het verzoek tot vergoeding van de kosten die betrekking hebben op het inschakelen van medisch adviseur A.M.H. Ostendorf van de Medisch Advies Groep (MAG) en het rapport van psychiater M. van Beem van WPEX - welke kosten verweerder niet heeft betwist - overweegt de rechtbank als volgt.
4.1
Op grond van het bepaalde in artikel 1, aanhef en onder b, en artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bpb, in verbinding met artikel 8:36, tweede lid, van de Awb moet een veroordeling in de kosten van een deskundigenverslag worden vastgesteld met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken (Wtsz).
4.2
Op grond van artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (Bts) geldt voor de werkzaamheden die zijn verricht in deze zaak een tarief van ten hoogste € 129,63 per uur (tarief geldend in 2020) en een tarief van ten hoogste € 134,04 per uur (tarief geldend van
19 juni 2021 tot en met heden).
4.3
Artikel 9 van het Bts bepaalt dat voor de vaststelling van de uurvergoeding als bedoeld in de artikelen 2, 3, 6, 7 en 8 een gedeelte van een uur gelijk aan een half uur of korter, als een half uur, en een gedeelte langer dan een half uur als een heel uur geldt. Uit artikel 15 van het Bts volgt dat het genoemde tarief wordt verhoogd met de verschuldigde omzetbelasting, in dit geval 21%.
4.4
Toegepast op het verzoek van verzoeker stelt de rechtbank vast dat door verzoeker een factuur van in totaal € 6.923,03, inclusief btw, van de MAG is overgelegd. Dit bedrag is inclusief de kosten van het deskundigenonderzoek van WPEX. Verzoeker heeft ook een aparte factuur van WPEX overgelegd, waarbij het gaat om een bedrag van in totaal
€ 3.623,95, inclusief btw. Op de factuur van de MAG staan ook diverse kosten vermeld die verband houden met de secretariële ondersteuning (invoer dossier, indexeren stukken, ordenen nieuw dik dossier, verwerking advies secretariaat, mail secretariaat enzovoort). Gelet op de vaste rechtspraak [1] komen deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking. Dit geldt ook voor de administratiekosten die staan vermeld in de factuur van WPEX.
4.5
Uit de factuur van de MAG leidt de rechtbank af dat de medisch adviseur meerdere malen heeft geadviseerd aan verzoeker. Het gaat hierbij om:
- een medisch advies van 24 april 2020, tijdsbesteding 180 minuten;
- een medisch advies van 27 mei 2020, tijdsbesteding 75 minuten;
- een medisch advies van 27 augustus 2020, tijdsbesteding 120 minuten;
- een aanvullend medisch advies van 11 september 2020, tijdsbesteding 25 minuten;
- een medisch advies van 9 november 2020, tijdsbesteding 150 minuten;
- een aanvullend medisch advies van 1 december 2020, tijdsbesteding 30 minuten;
- een medisch advies van 22 juni 2021, tijdsbesteding van 90 minuten.
4.6
De rechtbank gaat uit van 10 (9,6) uur x € 129,63 = € 1.568,53, inclusief 21% btw en 1,5 uur x € 134,04 = € 243,28, inclusief 21% btw. De rechtbank bepaalt de door verweerder aan verzoeker te betalen vergoeding op basis van de gegeven adviezen van de deskundige van de MAG op een totaalbedrag van € 1.811,81.
4.7
Uit de factuur van WPEX blijkt dat het deskundigenonderzoek dat in 2020 plaatsvond, in totaal 12,5 uur in beslag heeft genomen. De rechtbank bepaalt de door verweerder aan verzoeker te betalen vergoeding op basis van dit onderzoek daarom op 12,5 uur x € 129,63 = € 1.960,65, inclusief btw.
4.8
Het totaal van de door verweerder aan verzoeker te vergoeden proceskosten bedraagt hiermee € 5.444,96.
5. De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden. Verzoeker zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden. In het herziene besluit heeft verweerder toegezegd dat het griffierecht na de uitspraak van de rechtbank wordt vergoed.
6.1
Verzoeker heeft in zijn bezwaarschrift tevens verzocht om vergoeding van wettelijke rente over de aan hem toekomende nabetaling. Het is vaste rechtspraak dat de bestuursrechter bij de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding zoveel mogelijk aansluiting zoekt bij het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht. Artikel 6:119, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat schadevergoeding, verschuldigd wegens vertraging in de voldoening van een geldsom, bestaat in de wettelijke rente van die som over de tijd dat de schuldenaar in verzuim is geweest.
6.2
Het verzoek van verzoeker om vergoeding van wettelijke rente zal worden toegewezen. Voor de berekeningswijze van de wettelijke rente wordt verwezen naar een uitspraak van de CRvB van 25 januari 2012.

Beslissing

De rechtbank:
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekerverzoeker tot een bedrag van € 5.444,96;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding aan verzoeker van de wettelijke rente, zoals aangegeven onder 6.2 van deze uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M.M. Kettenis-de Bruin, rechter, in aanwezigheid van
S.J.W. Stort, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 24 december 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BG8372