ECLI:NL:RBDHA:2022:476

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 januari 2022
Publicatiedatum
27 januari 2022
Zaaknummer
NL21.20123
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van kennelijk ongegrondheid en beoordeling van geloofwaardigheid van bedreigingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 januari 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiseres, van Colombiaanse nationaliteit, had een asielaanvraag ingediend die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder de geloofwaardigheid van de door eiseres gestelde bedreigingen niet heeft erkend. Eiseres stelde dat zij werd bedreigd vanwege haar politieke activiteiten en inzet voor mensenrechten in Colombia, maar de rechtbank oordeelde dat de incidenten die zij beschreef op zichzelf staande gebeurtenissen leken te zijn en niet konden worden herleid tot een motief van vervolging. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij bij terugkeer naar Colombia een reëel risico op ernstige schade zou lopen. De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag door verweerder bevestigd en het beroep van eiseres ongegrond verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van de geloofwaardigheid van de asielrelativering en de noodzaak voor eiseres om voldoende bewijs te leveren voor haar claims.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.20123

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.C.M. van der Mark),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Jonkman).

Procesverloop

Bij besluit van 21 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Verweerder heeft eiseres ook geen reguliere vergunning voor bepaalde tijd verleend als bedoeld in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), in verbinding met artikel 3.6a, eerste lid, of 3.6ba, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb). Ook heeft verweerder eiseres geen uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vw.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 6 januari 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam tolk] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt van Colombiaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] . Zij heeft aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zij in opdracht van een derde wordt bedreigd en geïntimideerd door onder meer beveiligers van haar appartement en haar buren. Deze bedreigingen zijn volgens eiseres terug te leiden op haar politieke activiteiten als sociaal leider en inzet voor inheemse bevolkingsgroepen in Colombia. Daarnaast zijn de bedreigingen ook een gevolg van een door haar gewonnen rechtszaak in het kader van een beslaglegging op het appartement van haar zus.
2. De asielaanvraag van eiseres bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • De identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • Intimidaties en bedreigingen gericht aan eiseres;
  • De inzet voor mensenrechten in Colombia door middel van kunst vanuit een politieke overtuiging.
2.1.
Verweerder acht het eerste en derde relevante element geloofwaardig. Het tweede relevante element acht verweerder daarentegen niet geloofwaardig. De geloofwaardig geachte relevante elementen zijn volgens verweerder echter niet te herleiden tot één van de gronden van het Vluchtelingenverdrag. Eiseres heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat zij bij terugkeer naar Colombia een reëel risico loopt op ernstige schade. Verweerder heeft de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, onder h, van de Vw omdat eiseres 31 oktober 2020 Nederland is ingereisd en pas op 13 november 2020 haar aanvraag heeft ingediend.
3. Eiseres verzoekt de rechtbank haar zienswijze in beroep als herhaald en ingelast te beschouwen. De rechtbank gaat aan deze algemene beroepsgrond voorbij omdat daarin niet is toegelicht op welke onderdelen van de zienswijze niet in het bestreden besluit gemotiveerd is ingegaan.
4. Eiseres betoogt dat verweerder het tweede relevante element ten onrechte niet geloofwaardig acht. Het standpunt van verweerder in het voornemen dat de feiten op zichzelf staande gebeurtenissen zijn die op toeval berusten, eerder dan op voorbedachte rade, is een subjectieve tegenwerping die ook niet nader is gemotiveerd of onderbouwd. Eiseres is immers mensenrechtenactiviste en in dat licht moeten de incidenten dan ook worden bezien. In de zienswijze is aangevoerd dat zij heeft verklaard dat deze incidenten met het gas en smelten van elektriciteitsleidingen na gesteld onderhoud, in haar woning plaatsvonden en dat daarvoor geen andere verklaarbare reden was dan dat haar mening en acties niet werden geaccepteerd. De tegenwerping in het bestreden besluit dat deze verklaring van eiseres een subjectieve aanname is, kan geen stand houden, gezien de bij de zienswijze gevoegde landeninformatie. Eiseres wijst daarbij op de rapporten van het CGRS-CEDOCA (de onderzoekseenheid van het Belgische Commissariaat voor Vluchtelingen en Staatlozen) van 13 november 2019 en 27 juli 2020 over de veiligheidssituatie in Colombia onder meer met betrekking tot mensenrechtenactivisten. Haar verklaringen komen met de onderzoeksresultaten uit dit rapport overeen. Uit Werkinstructie (WI) 2014/10 volgt dat landeninformatie gehanteerd dient te worden als externe geloofwaardigheidsindicator. Voorts werpt verweerder haar ten onrechte tegen dat zij tegenstrijdig heeft verklaard over de diefstal van haar paspoort in 2007, zij doelt op de diefstal van haar paspoort in 2020 in Parijs. Ook is verweerder ten onrechte voorbij gegaan aan de video op YouTube en de overgelegde getuigenverklaring van een vriendin van eiseres. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij het voordeel van de twijfel dient te krijgen omdat zij haar verklaringen met zoveel mogelijk documenten heeft onderbouwd en de verklaringen overeenkomen met de landeninformatie.
4.1.
De rechtbank overweegt dat verweerder in het voornemen heeft gesteld dat niet in twijfel wordt getrokken dat de incidenten waarover eiseres heeft verklaard en die volgens haar zouden zijn uitgevoerd door beveiligers van haar appartementencomplex en haar buren zich hebben voorgedaan. Verweerder acht niet geloofwaardig deze incidenten bewust zijn gepleegd met de intentie om haar te bedreigen of om het leven te brengen. Zij heeft niet kunnen aantonen dat de verscheidene defecten in haar woning (elektriciteitskabels, gaslekkage in 2013 en kortsluiting fornuis in 2015) met opzet zijn veroorzaakt. De feiten lijken op zichzelf staande gebeurtenissen die op toeval berusten, eerder dan op voorbedachte rade.
4.2.
De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door eiseres gestelde feiten op zichzelf staande gebeurtenissen lijken te zijn die op toeval berusten. De enkele stelling dat het gaslek en het smelten van de elektriciteitsleidingen waardoor brandgevaar ontstond, enkel kunnen zijn veroorzaakt door opzettelijk handelen van derden, heeft verweerder niet hoeven volgen. Het betoog van eiseres, onder verwijzing naar WI 2014/10, dat het standpunt van verweerder blijk geeft van een subjectieve tegenwerping, volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft aan dit standpunt in het voornemen ten grondslag gelegd dat er steeds een ruime periode verstrijkt tussen de verschillende feiten en dat eiseres vaag blijft over het verband dat zij in de incidenten ziet en hier inconsistent in is. Enerzijds heeft zij verklaard dat zij wordt bedreigd vanwege een valse beslaglegging op haar huis en de in dat kader gewonnen rechtszaak en anderzijds dat zij vermoedt dat zij juist wordt bedreigd vanwege haar werk als artiest waarbij ze politieke thema’s omtrent mensenrechten in Colombia aan de kaak stelt. Verweerder heeft zich vervolgens gemotiveerd op het standpunt gesteld dat niet te volgen is dat de rechtbank het gemunt had op haar vanwege het appartement van haar zus en eiseres niet heeft aangetoond waarom juist zij in het oog springt vanwege haar uitingen via haar kunst en manifestaties. Verweerder heeft daarbij betrokken dat zij geen prominente rol lijkt te hebben gespeeld bij de manifestaties. Wanneer je de manifestaties zoekt op Google zijn er veel witte vlaggen te zien. Volgens verweerder valt daarom niet in valt te zien waarom eiseres van enige groepering te vrezen heeft. Verweerder heeft ter zitting nader toegelicht dat uit de overgelegde rapporten van het CGRS-CEDOCA en landeninformatie niet is gebleken dat de gestelde opzettelijk veroorzaakte incidenten een gebruikelijke handelswijze zijn om sociaal leiders, waartoe eiseres stelt te behoren, te intimideren of te bedreigen. Daarin wordt immers gesteld dat gewapende groeperingen en soms de grootgrondbezitters huurmoordenaars (sicarios) gebruiken om de sociale leider te vermoorden. Verder heeft verweerder betrokken dat eiseres heeft verklaard dat ze na 2015 geen problemen meer heeft ervaren behalve het voortslepende conflict met haar buurman. Daarmee heeft verweerder zowel de interne als externe geloofsindicatoren voldoende betrokken bij het bestreden besluit en zijn standpunt deugdelijk gemotiveerd.
4.3.
De verwijzing naar twee filmpjes op YouTube waaruit onder meer zou volgen dat de gaslekken zich ook na 2015 voordeden, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Verweerder werpt eiseres niet ten onrechte tegen dat zij hierbij geen vertaling heeft overgelegd. Het is aan eiseres om stukken die relevant zijn voor de beoordeling van haar asielrelaas vertaald over te leggen. In het bestreden besluit heeft verweerder ook niet betwist dat er ook na 2015 sprake was van een zorgwekkende concentratie gas in haar woonruimte maar zich op het standpunt gesteld dat er geen indicatie was van een bedreiging, wat wordt onderstreept doordat eiseres er is blijven wonen. Voor zover eiseres met de verwijzing naar deze filmpjes heeft willen betogen dat hiermee voldoende wordt onderbouwd dat de gaslekken met opzet zijn veroorzaakt, slaagt dit niet. Dit kan immers niet uit de onvertaalde filmpjes worden opgemaakt.
4.4.
De rechtbank is met eiseres van oordeel dat het enkele feit dat de getuigenverklaring van een niet objectieve bron afkomstig zou zijn, niet direct betekent dat die verklaring alle betekenis kan worden ontzegd. Verweerder heeft zich echter in het bestreden besluit op het standpunt kunnen stellen dat deze verklaring een herhaling is van hetgeen eiseres reeds heeft verklaard. Hiermee wordt niet aannemelijk gemaakt dat er een verband bestaat tussen de politieke activiteiten en kunstuiting van eiseres. Verweerder heeft zich bovendien op het standpunt kunnen stellen dat het onduidelijk is hoe de getuige aan de kennis is gekomen. Verweerder heeft daarom aan deze verklaring niet de door eiseres gewenste betekenis hoeven hechten.
4.5.
De rechtbank overweegt verder uit de overgelegde brief van het Colombiaanse Openbaar Ministerie (OM) enkel blijkt dat eiseres aangifte heeft gedaan en dat er onderzoek naar is gedaan, maar dat er geen schuldigen geïdentificeerd konden worden. Verweerder heeft zich in dit kader op het standpunt kunnen stellen dat dit document geen nieuw inzicht geeft in de aanleiding voor de aangifte of de uitkomst ervan. Uit de verklaringen van eiseres in het nader gehoor dat zij aangifte heeft gedaan tegen intimidaties van het beveiligingspersoneel kan ook niet worden opgemaakt dat hier een motief van vervolging achter ligt. Dat het OM concludeert dat de informatie uit de aangifte hen in staat heeft gesteld een onderzoekslijn te definiëren waarbij verschillende zaken aan elkaar worden gerelateerd, maakt het voorgaande niet anders.
4.6.
Naar het oordeel heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat de stellingname in de zienswijze dat de diefstal van haar paspoort onderdeel was van een reeks bedreigingen tegenstrijdig is met de verklaring in het aanmeldgehoor dat haar paspoort in 2007 werd gestolen in de bus in Colombia en dat zij meent dat het om geld leek te gaan. Verweerder heeft niet hoeven begrijpen dat in de zienswijze werd gedoeld op de diefstal van haar paspoort in 2020. Het asielrelaas van eiseres in het nader gehoor gaat enkel over hetgeen haar is overkomen in Colombia. De verklaring op pagina 5, vierde alinea, van het eerste gehoor dat op de dag dat zij in Frankrijk aankwam haar paspoort is gestolen, heeft zij niet in haar asielrelaas als incident betrokken.
4.7.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder het tweede relevante element niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Met de door eiseres aangehaalde passages uit de rapporten van CGRS-CEDOCA heeft eiseres niet aangetoond dat haar verklaringen overeenkomen met de landeninformatie. Verweerder heeft dan ook geen aanleiding hoeven zien eiseres het voordeel van de twijfel te geven. Voor zover eiseres in dit kader beroep doet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 juni 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1499) treft het geen doel. Deze beroepsgrond slaagt niet.
5. Voorts voert eiseres aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zij niet te vrezen heeft voor vervolging of ernstige schade vanwege haar politieke activiteiten. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat haar activiteiten een marginaal karakter hebben en zij slechts een deelnemer was bij enkele manifestaties. Daarmee heeft verweerder miskend dat zij deze manifestaties heeft gestart en dus meer was dan een enkele deelnemer. Ook heeft eiseres deelgenomen aan demonstraties in Nederland. Door haar kunstuitingen kan zij aangemerkt worden als een sociaal leider. Uit de door eiseres overgelegde stukken blijkt dat er veel geweld is tegen sociale leiders in Colombia. Zij heeft daarbij onder meer gewezen op het rapport van het CGRS-CEDOCA van 27 juli 2020, het jaarrapport 2020 van de NGO Somos Defensores, het jaarrapport 2020 van Amnesty International van 7 april 2021 en het rapport van de VN Mensenrechtenraad van 17 maart 2021. Uit het voorgaande volgt dat zij bij terugkeer een reëel risico loopt op een schending van artikel 3 van het EVRM.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat verweerder niet langer vasthoudt aan de stelling in het voornemen dat niet is gebleken dat de politieke overtuiging van eiseres fundamenteel van aard is. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat echter niet gebleken is dat eiseres vanwege haar politieke activiteiten problemen heeft ondervonden. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat voornoemde incidenten zijn te herleiden naar haar activiteiten en daarachter een motief van vervolging ligt of dat er sprake is van toegedichte politieke overtuiging. Deze enkele stelling heeft verweerder onvoldoende kunnen achten. De rechtbank verwijst in dit kader naar hetgeen zij reeds onder 4.2. heeft overwogen. Eiseres heeft verder ook verklaard dat zij geen problemen heeft ondervonden vanwege haar politieke activiteiten voor inheemse bevolkingsgroepen.
5.2.
Dat verweerder de landeninformatie over Colombia met betrekking tot sociale leiders niet dan wel onvoldoende kenbaar heeft betrokken bij het bestreden besluit, volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft in het voornemen verwezen naar het Human Rights Report van 2020 inzake Colombia van het U.S. Department of States en zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat hieruit niet volgt dat eiseres aangemerkt kan worden als vluchteling of bij terugkeer naar Colombia een reëel risico loopt op ernstige schade. Uit dit rapport volgt – kortgezegd – dat er geen restricties waren op de academische vrijheid of op culturele evenementen. Wel is er sprake geweest van vervolging van journalisten en mensenrechtenactivisten van non-gouvernementele groeperingen (p. 15-16). Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet onder deze categorie valt.
Over het bij de zienswijze overgelegde rapport van het CGRS-CEDOCA van 27 juli 2020 heeft verweerder zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiseres niet als sociaal leider wordt gezien. Haar politieke en kunstzinnige activiteiten zijn van marginale aard en de kunstuitingen van haar geven verweerder evenmin aanleiding om haar als sociaal leider aan te merken. Niet is gebleken dat eiseres de bekendheid geniet die daar redelijkerwijs van verwacht kan worden. Eiseres heeft deelgenomen aan drie manifestaties, in 2013, 2015 en 2017 en heeft een lijst met namen opgesteld van vermoorde sociale leiders die ze in het museum El Mambo tentoonstelde. Weliswaar heeft eiseres in de zienswijze betwist dat zij bij de manifestaties een deelnemer was zoals alle anderen en gesteld dat zij de aanzet heeft gegeven voor de manifestaties. In het nader gehoor heeft eiseres echter verklaard dat zij niet bekend is bij het grotere Colombiaanse publiek, maar wel eens te vinden is in kunstenaarsmagazines. In het voornemen heeft verweerder hierover gesteld dat niet kan worden vastgesteld dat eiseres erg bekend is in Colombia, maar wellicht binnen bepaalde kunstenaarskringen herkend kan worden. Bij het zoeken naar haar naam op Google komen weinig hits naar voren, hetgeen ook niet getuigt van bekendheid binnen Europa waarvan redelijkerwijs verwacht kan worden dat dit ook bekend is bij Colombiaanse groeperingen. Verweerder heeft zich hiermee deugdelijk gemotiveerd terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet als sociaal leider kan worden gezien. Dit volgt ook niet uit het rapport van het CGRS-CEDOCA van 27 juli 2020. Daarin wordt een sociaal leider gedefinieerd als iemand die opkomt voor zaken in zijn gemeenschap. Dit kan gaan over schoon drinkwater, het oproepen tot het steunen van het vredesakkoord tot het verzet tegen rekrutering van kinderen door gewapende groeperingen. Deze personen komen omwille van hun mening snel in conflict met de gewapende groeperingen en/of de grootgrondbezitters. De verwijzing naar de onder overweging 5. genoemde rapporten kan dus niet leiden tot een ander oordeel nu deze rapporten juist ingaan op de positie van sociale leiders in Colombia. Ook de verwijzing van eiseres naar de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 24 juni 2020 maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Verweerder heeft de relevante landeninformatie voldoende betrokken bij het bestreden besluit.
5.3.
De rechtbank overweegt verder dat uit het bestreden besluit volgt dat verweerder niet betwist dat eiseres zich hier in Europa, waaronder in Amsterdam, heeft uitgesproken over mensenrechten in Colombia. De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder in het voorgaande geen aanleiding heeft hoeven zien om aan te nemen dat zij heeft te vrezen bij terugkeer. Daartoe heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat dit bekend is geworden in Colombia en dat zij daarom wordt gezocht door de autoriteiten of andere groeperingen. Verweerder heeft daarbij ook kunnen betrekken dat eiseres zonder problemen legaal is Colombia uitgereisd en reeds anderhalf jaar in Europa heeft rondgereisd voordat zij asiel in Nederland heeft aangevraagd. De stelling van eiseres dat van haar bij terugkeer geen terughoudendheid mag worden verwacht bij het continueren van haar activiteiten en het zich uitspreken over mensenrechtenschendingen in Colombia en zij om die reden en gelet op de verslechterende situatie in Colombia te vrezen heeft voor risico op schending van artikel 3 van het EVRM kan dan ook niet tot een ander oordeel leiden. Niet aannemelijk is immers geworden dat eiseres door die activiteiten daarvoor te vrezen heeft. Dat eiseres nu in beroep de diefstal van het paspoort in 2020 in Parijs in dat kader plaatst zonder enig verder aanknopingspunt kan geen aanwijzing vormen dat ze in Colombia wordt gezocht
.Ook de in beroep overgelegde aangifte van tussen 1 en 2 maart 2020 in Zwitserland verloren documenten vormt daarvoor geen aanwijzing, reeds omdat daaruit de toedracht niet blijkt. Deze beroepsgrond slaagt evenmin.
6. Daarnaast stelt eiseres zich op het standpunt dat verweerder haar asielaanvraag ten onrechte als kennelijk ongegrond heeft afgewezen omdat zij niet direct bij binnenkomst in Nederland haar aanvraag heeft ingediend. Zij was hier immers voor een expositie en heeft zich door de verslechterde situatie in Colombia kort daarna gemeld. Bovendien is zij door deze afdoeningswijze van verweerder benadeeld. Door de asielaanvraag af te wijzen als kennelijk ongegrond bedroeg de beroepstermijn slechts één week. Daar komt bij dat het bestreden besluit uitgebracht werd in de kerstperiode.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvraag van eiseres als kennelijk ongegrond heeft kunnen afwijzen, omdat zij Nederland op 31 oktober 2020 onrechtmatig is binnengekomen, haar verblijf op onrechtmatige wijze heeft verlengd en zonder gegronde reden niet zo snel mogelijk na binnenkomst maar pas op 13 november 2020 asiel heeft aangevraagd. Door eiseres wordt niet betwist dat zij niet direct haar asielaanvraag heeft ingediend. Het betoog in beroep dat zij pas later haar asielaanvraag heeft ingediend omdat zij een expositie had in Amsterdam en dat de situatie voor haar steeds erger werd in Colombia, heeft verweerder niet hoeven volgen. Verweerder heeft terecht gesteld dat het relaas van eiseres is gericht op incidenten uit het verleden en zij niet heeft aangetoond dat zij in haar absentie in de negatieve belangstelling is komen te staan. Zij heeft bovendien in het nader gehoor (p. 6) niet verklaard dat de verergerende situatie in Colombia de aanleiding voor haar (late) asielaanvraag vormde, terwijl verweerder hier wel expliciet naar heeft gevraagd.
6.2.
De rechtbank is voorts van oordeel dat het enkele feit dat er door het afwijzen als kennelijk ongegrond slechts een beroepstermijn van één week gold en zij slechts vijf werkdagen had om haar beroepsgronden aan te vullen, niet maakt dat verweerder daarom de asielaanvraag niet af heeft kunnen wijzen als kennelijk ongegrond. Deze beroepsgrond slaagt niet.
7. Eiseres komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw.
8. De aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, rechter, in aanwezigheid van mr.B. Tijssen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.