ECLI:NL:RBDHA:2021:4971

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 mei 2021
Publicatiedatum
17 mei 2021
Zaaknummer
Awb 20/6529
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de jongvolwassenheid van een Syrische vreemdeling in het kader van gezinsleven en verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Syrische vreemdeling, eiser, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder. Eiser had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij zijn vader in Nederland te kunnen wonen, maar deze aanvraag was afgewezen. Verweerder stelde dat eiser, die op het moment van de aanvraag 27 jaar oud was, niet onder het jongvolwassenenbeleid viel, omdat hij ouder was dan 25 jaar. Eiser betwistte dit en voerde aan dat er bijzondere omstandigheden waren die hem als jongvolwassene moesten aanmerken, zoals zijn afkomst uit een oorlogsgebied en de afhankelijkheid van zijn ouders.

De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom eiser niet als jongvolwassene kon worden aangemerkt. De rechtbank stelde vast dat de leeftijdsgrens van 25 jaar niet onredelijk was, maar dat verweerder deze niet zonder meer had kunnen hanteren zonder rekening te houden met de specifieke omstandigheden van eiser. De rechtbank concludeerde dat verweerder niet had ingegaan op de persoonlijke omstandigheden van eiser en dat het besluit om de aanvraag af te wijzen onvoldoende was gemotiveerd. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak.

De rechtbank oordeelde verder dat eiser recht had op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten, die op € 1602,-- werden vastgesteld. De uitspraak kan binnen vier weken na verzending worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/6529

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser],
geboren op [geboortedag] 1991,
van Syrische nationaliteit,
V-nummer [nummer] , eiser,
(gemachtigde: mr. J. Hofstede),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. E. ter Riet (15 december 2020) en mr. M. Dalhuizen (16 maart 2021))
20/6529

Procesverloop

Bij besluit van 23 april 2020 heeft verweerder eisers aanvraag om afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis afgewezen.
Bij besluit van 23 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar dat eiser daartegen heeft gemaakt ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend, gedateerd 7 december 2020.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2020. Eiser is niet verschenen, maar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook was aanwezig de vader van eiser, [R] (referent). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Bij brief van 13 januari 2021 is het onderzoek heropenend en zijn partijen bericht dat de zaak is doorverwezen naar een meervoudige kamer van deze rechtbank.
Het beroep is door de meervoudige kamer ter zitting behandeld op 16 maart 2021. Eiser is verschenen bij zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat wil eiser?

1. Eiser heeft de Syrische nationaliteit, is geboren op [geboortedag] 1991 en woont in Syrië. Zijn vader, [R] (ook aangeduid als: referent) is naar Nederland gevlucht, heeft daar asiel aangevraagd en heeft op 15 januari 2019 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gekregen. Eiser wil graag bij zijn vader in Nederland wonen. Om dat te bereiken heeft eiser een aanvraag om een mvv ingediend, die is afgewezen. De moeder en (jongere) zus van eiser hebben ook een dergelijke aanvraag ingediend en aan hen is wel een mvv verleend.
Waarom heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen?
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen, omdat tussen eiser en referent geen sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verweerder stelt dat eiser niet valt onder het jongvolwassenenbeleid, omdat hij ouder is dan 25 jaar. Hij was ten tijde van de mvv-aanvraag 27 jaar, op het moment van het indienen van de asielaanvraag door referent 26 jaar en 10 maanden en op het moment van uitreis van referent uit Syrië 26 jaar en 9 maanden. Eiser heeft geen omstandigheden aangedragen waaruit volgt dat hij – ondanks zijn leeftijd – toch als jongvolwassene zou moeten worden aangemerkt. Verweerder stelt dat evenmin sprake is van meer dan de gebruikelijke afhankelijkheid.
Waarom is eiser het daar niet mee eens?
3. Eiser voert aan dat verweerder zich niet zonder meer op het standpunt kan stellen dat eiser niet jongvolwassen is, alleen omdat hij ouder is dan 25 jaar. Daarbij wijst eiser op jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Ook is in zijn geval sprake van bijzondere omstandigheden, waardoor hij toch als jongvolwassene moet worden beschouwd.
Waarover zijn partijen het wel en niet eens?
4. Ter zitting is gebleken dat partijen het erover eens zijn dat het peilmoment voor de jongvolwassenheid van eiser begin juli 2018 is, het moment waarop referent Nederland is ingereisd (en dus niet de datum van uitreis of het moment van de mvv-aanvraag). [1] Eiser was op dat moment ongeveer 26 jaar en 10 maanden oud. Verder zijn partijen het erover eens dat de leeftijdsgrens van 25 jaar om als jongvolwassen te kunnen worden aangemerkt, geen harde grens is.
5. Partijen zijn wel verdeeld over de vraag of deze grens zover kan worden opgerekt dat ook eiser als jongvolwassen moet worden aangemerkt. Ook zijn partijen het er niet over eens of er andere omstandigheden zijn die maken dat eiser jongvolwassen is.
Welke rol speelt jongvolwassenheid in het beleid van verweerder?
6. De rechtbank stelt vast dat het uitmaakt of verweerder eiser aanmerkt als jongvolwassen of niet. Volgens zijn beleid [2] neemt verweerder familie- en gezinsleven aan als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen ouders en hun meerderjarige kinderen, zonder dat sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, uitsluitend als het meerderjarige kind:
• jongvolwassen is;
• met de ouder(s) in gezinsverband samenleeft;
• niet in zijn eigen onderhoud voorziet; en
• geen zelfstandig gezin heeft gevormd.
Is het meerderjarige kind niet jongvolwassen dan moet sprake zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie om familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM te kunnen aannemen.
Verweerder neemt aan dat sprake is van jongvolwassenheid bij kinderen in de leeftijd van 18 tot ongeveer 25 jaar. Dat staat niet in het beleid maar in de toelichting op het besluit waarmee het beleid in 2016 werd gewijzigd. [3]
Hoe heeft de Afdeling [4] over dit beleid geoordeeld?
7. De Afdeling heeft geoordeeld dat de door verweerder gehanteerde leeftijdsgrens van ongeveer 25 jaar oud om jongvolwassenheid aan te nemen – gelet op de jurisprudentie van het EHRM – niet onredelijk is. [5] Wel oordeelt de Afdeling dat, omdat uit de jurisprudentie van het EHRM en het daarop gebaseerde beleid geen harde leeftijdsgrens volgt, verweerder bij vreemdelingen van ongeveer 25 jaar oud op basis van de specifieke omstandigheden van het geval moet beoordelen of sprake is van jongvolwassenheid.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
8.1
De grens van ongeveer 25 jaar die verweerder hanteert komt ook de rechtbank op het eerste gezicht niet onredelijk voor. Toch betwijfelt de rechtbank of verweerder die grens, onder verwijzing naar het oordeel van de Afdeling, wel zo onverkort heeft kunnen hanteren, en wel hierom.
8.2
In de toelichting op het WBV 2016/11 staat dat met de beleidswijziging is beoogd beter aan te sluiten bij de jurisprudentie van het EHRM over de vaststelling van de familieband tussen ouders en hun jongvolwassen kinderen, waarbij wordt verwezen naar een aantal arresten van het EHRM. [6] Verweerder leidt uit die arresten af dat het EHRM de rol (of betekenis) van de toets of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid voor een bepaalde groep meerderjarige kinderen nuanceert, namelijk voor de groep meerderjarige kinderen – de jongvolwassenen – die altijd feitelijk zijn blijven behoren tot het gezin van de ouders. De beleidswijziging beoogt eveneens hierbij aan te sluiten. Een precieze definitie van wanneer sprake is van jongvolwassenen valt volgens verweerder niet uit de jurisprudentie van het EHRM af te leiden maar aangenomen wordt dat hiervan sprake is bij kinderen in de leeftijd van 18 tot ongeveer 25 jaar. Volgens verweerder doet deze wijziging hiermee recht aan de positie in het gezin van jongvolwassen meerderjarigen, die nog steeds thuis wonen en afhankelijk zijn van hun ouders.
8.3
In de arresten Maslov t. Oostenrijk [7] en A.A. t. het Verenigd Koninkrijk [8] – waarin het EHRM duiding geeft aan haar jurisprudentie over familieleven en jongvolwassenheid – verwijst het EHRM expliciet naar zaken waarin de betreffende vreemdeling ouder was dan 25 jaar en toch familieleven is aangenomen. In de zaak Boujlifa t. Frankrijk [9] was de vreemdeling ten tijde van het toetsmoment 28 jaar oud, in de zaak Ezzouhdi t. Frankrijk [10] was de vreemdeling ook 28 jaar oud en in zaak El Boujaïdi t. Frankrijk [11] ging het om een vreemdeling van 26 jaar oud. In het arrest A.A. (overweging 47) wordt ook verwezen naar twee zaken waarin géén familieleven is aangenomen (de arresten in de zaken Khan en Onur). [12] Daarbij ging het om vreemdelingen van 34 en 29 jaar oud, maar het EHRM overweegt dat het vermeldenswaardig is dat zij één of meer kinderen hadden uit relaties van enige duur. Zij hadden dus al een eigen gezin gesticht.
8.4
In de toelichting op eerdergenoemd WBV wordt niet nader gemotiveerd of onderbouwd, bijvoorbeeld met een verwijzing naar concrete arresten van het EHRM, waar de leeftijdsgrens van ongeveer 25 jaar op is gebaseerd. In ieder geval blijkt niet dat rekening is gehouden met de hiervoor besproken arresten. De jurisprudentie van de Afdeling biedt op dit punt evenmin duidelijkheid.
8.5
Verweerder heeft er ter zitting op gewezen dat in de jurisprudentie van het EHRM, en ook in de genoemde arresten, niet altijd een duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen privéleven en familieleven en dus ook niet duidelijk is in hoeverre de leeftijd of jongvolwassenheid een rol heeft gespeeld bij het uiteindelijke eindoordeel in die arresten. Volgens verweerder lijkt de nadruk in veel arresten te liggen op de schending van het privéleven. Hoewel deze lezing van de jurisprudentie verdedigbaar lijkt, blijkt dit niet expliciet uit de genoemde arresten en verklaart deze lezing niet waarom het EHRM in de arresten Maslov en A.A. juist naar de hierboven genoemde zaken heeft verwezen als voorbeelden van gevallen waarin voor jongvolwassenen familieleven is aangenomen. De rechtbank wijst verder nog op het recentere arrest van het EHRM in de zaak Promes t. Nederland [13] , waaruit naar het oordeel van de rechtbank volgt dat niet valt uit te sluiten dat een vreemdeling van 26 jaar kan worden aangemerkt als jongvolwassen (overweging 48).
8.6
Verweerder betwist niet dat eiser, afgezien van de jongvolwassenheid, voldoet aan de in het beleid genoemde voorwaarden waaronder familieleven wordt aangenomen:
- eiser heeft altijd bij zijn ouders gewoond;
- hij werkt niet; en
- hij heeft (nog) geen eigen gezin gesticht.
De rechtbank wijst er daarbij nog op dat het EHRM in de hiervoor genoemde arresten aan deze omstandigheden een zwaar gewicht toekent bij het vaststellen van familieleven.
8.7.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank van oordeel is dat niet duidelijk is waar de leeftijdsgrens van 25 op is gebaseerd en dat niet is uit te sluiten dat een persoon van 26 jaar en 10 maanden ook als jongvolwassene moet worden aangemerkt – los van het bestaan van bijzondere omstandigheden. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiser vanwege zijn leeftijd niet als jongvolwassene kan worden aangemerkt en daarmee waarom er in zijn geval geen sprake is van familieleven.
8.8
Voor zover verweerder niettemin zou moeten worden gevolgd in de door hem gehanteerde leeftijdsgrens, stelt verweerder dat in geval van bijzondere omstandigheden een persoon toch als jongvolwassene kan worden aangemerkt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom hij in de persoonlijke en bijzondere omstandigheden van eiser geen aanleiding heeft gezien hem desondanks als jongvolwassene aan te merken. Zoals hiervoor al is overwogen voldoet eiser aan alle overige voorwaarden van het beleid. Daarnaast is hij – zoals hij gemotiveerd heeft gesteld – afkomstig uit een oorlogsgebied. Hij stelt dat hij niet naar buiten durft, uit angst te worden gerekruteerd en blijft alleen achter, omdat zijn moeder en zusje wel een mvv is verleend. Verweerder is op deze omstandigheden in zijn besluitvorming ten onrechte niet ingegaan Het besluit is daarom ook in zoverre niet voldoende gemotiveerd.
Wat betekent dit oordeel van de rechtbank voor het besluit?
9. Omdat het besluit onvoldoende is gemotiveerd is het genomen in strijd met de wet. [14] De rechtbank zal dit motiveringsgebrek niet passeren, omdat eiser daarmee in zijn belangen zou worden geschaad. [15] Het beroep is daarom gegrond en het besluit zal worden vernietigd.
Hoe nu verder?
10. De wet vraagt van de rechtbank om een geschil zoveel mogelijk definitief te beslechten. [16] Dat betekent dat partijen dan direct of redelijk snel duidelijkheid hebben over de afloop van de procedure. De wet geeft de rechtbank ook mogelijkheden om het geschil definitief te beslechten. [17] In dit geval zal de rechtbank niet van die mogelijkheden gebruik maken, omdat het – gelet op de aard van het gebrek – aan verweerder is om een nieuw besluit te nemen. De rechtbank zal verweerder dit dan ook opdragen. Bij zijn nieuwe besluit moet verweerder rekening houden met wat in deze uitspraak is geoordeeld.
Proceskosten en griffierechtrecht
11. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard zal verweerder worden opgedragen om het griffierecht dat eiser heeft betaald te vergoeden. Ook zal verweerder worden veroordeeld in de kosten die eiser verder heeft moeten maken. Om die kosten vast te stellen maakt de rechtbank gebruik van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het bedrag aan proceskosten komt daarmee op € 1602,-- (1 punt voor het beroepschrift, 2 punten voor het verschijnen ter beide zittingen; waarde per punt € 534,--; wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht van € 178,-- te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1602,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I. van Meel, voorzitter, en mr. A. Skerka en
mr. B. van Dokkum, leden, in aanwezigheid van mr. M.P. de Zwart op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie paragraaf C2/4.1.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
2.B7/3.8.1 Vc.
3.Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire (WBV) 2016/11.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Uitspraak van 16 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3761 maar zie ook de uitspraak van 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:996.
6.o.a. van 23 september 2009, ECLI:CE:ECHR:2010:0923JUD002567207 (Bousarra t. Frankrijk); 14 juni 2011, ECLI:CE:ECHR:2011:0614JUD003805809 (Osman t. Denemarken) en 20 september 2011,
7.23 juni 2008, ECLI:CE:ECHR:2008:0623JUD000163803.
8.20 september 2011, ECLI:CE:ECHR:2011:0920JUD000800008.
9.21 oktober 1997, ECLI:CE:ECHR:1997:1021JUD002540494.
10.13 februari 2001, ECLI:CE:ECHR:2001:0213JUD004716099.
11.26 september 1997, ECLI:CE:ECHR:1997:0926JUD002561394.
12.12 januari 2010, ECLI:CE:ECHR:2010:0112JUD004748606 (A.W. Khan t. Verenigd Koninkrijk) en 17 februari 2009, ECLI:CE:ECHR:2009:0217JUD002731907, (Onur t. Verenigd Koninkrijk).
13.Arrest van 28 juli 2020, ECLI:CE:ECHR:2020:0728JUD002540214.
14.Artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
15.Vgl artikel 6:22 van de Awb.
16.Artikel 8:41a van de Awb.
17.Artikel 8:51a en artikel 8:72 van de Awb.