Overwegingen
1. Eiser is geboren op [geboortedatum1]. Eiseres is geboren op [geboortedatum2]. Hun kinderen zijn geboren op [geboortedatum3] en [geboortedatum4]. Zij zijn van Palestijnse afkomst. Op 24 september 2019 hebben eisers asielaanvragen ingediend in Nederland.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit, etniciteit en land van gebruikelijke verblijfplaats;
3. Moordaanslag in 2015 vanwege lidmaatschap [naam5];
4. Ontvoering in 2016 door militie [naam6];
5. Ontvoering in 2018 door militie [naam7] vanwege melding Interpol.
Eiseres beroept zich ter onderbouwing van haar asielrelaas op de problemen van eiser. Zij heeft geen zelfstandige asielmotieven.
3. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de asielaanvragen van eisers afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vw.Daarbij heeft verweerder de identiteit en Palestijnse afkomst van eisers geloofwaardig geacht. Libië is aangemerkt als land van gebruikelijke verblijfplaats. Eisers hebben volgens verweerder niet aangetoond dat zij staatloos zijn, zodat hun nationaliteit is geregistreerd als ‘onbekend’.
Verweerder heeft ook geloofwaardig geacht dat eiser lid was van [naam5] en dat hij in die hoedanigheid rapporten en cijfers op Facebook heeft gedeeld over corruptie bij de Palestijnse autoriteiten. Volgens verweerder heeft eiser echter niet aannemelijk gemaakt dat hij hierom in Libië te vrezen heeft voor de autoriteiten of milities. Verweerder acht weliswaar geloofwaardig dat eiser in 2016 is ontvoerd door de militie [naam6], maar stelt dat eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Libië nog voor deze militie te vrezen heeft.
Verweerder heeft niet geloofwaardig geacht dat in 2015 een moordaanslag op eiser is gepleegd vanwege zijn lidmaatschap van [naam5], dan wel vanwege het uiten van kritiek op [naam8] en de sjeik van Qatar op sociale media. Ook de gestelde ontvoering van eiser in 2018 door een militie in [naam7] vanwege een Interpol-melding, is door verweerder niet geloofwaardig geacht.
4. Op wat eisers tegen de bestreden besluiten hebben aangevoerd, wordt in het hiernavolgende ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eisers terecht niet heeft geregistreerd als staatloos. Uit Werkinstructie 2020/19 (de WI) volgt immers dat alleen van staatloosheid van Palestijnen wordt uitgegaan als dit vaststaat op basis van documenten. Daarbij dient uit elk van de volgende categorieën een document te worden overgelegd:
1. een identiteitsdocument (reisdocument of identiteitskaart);
2. een geboorteakte of gelijkwaardig document (voor het vaststellen van afstamming);
3. een aanvullend bewijsstuk waaruit de status van staatloze Palestijn blijkt (zoals een UNRWA-registratie).
Niet in geschil is dat eisers geen identiteitsdocument hebben overgelegd. De redenen die zij daarvoor hebben aangevoerd, doen niet aan deze constatering af. De omstandigheid dat Libië in de WI niet wordt genoemd als een land dat specifieke documenten uitgeeft aan staatlozen, maakt niet dat het ontbreken van identiteitsdocumenten niet aan eisers kan worden tegengeworpen bij de beoordeling of zij als staatloos moeten worden geregistreerd.
Het asielrelaas van eiser
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser met zijn verklaringen en de door hem overgelegde stukken niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zich op sociale media kritisch heeft geuit over president [naam8] van Turkije en de sjeik van Qatar. Dit doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van de aanleiding voor de gestelde moordaanslag op eiser in 2015. Ook heeft eiser niet inzichtelijk gemaakt wat het verband is tussen de gestelde moordaanslag in Libië en zijn kritiek op de regeringen in Turkije en Qatar. De overgelegde nieuwsartikelen onderbouwen dat verband niet. Eiser heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat milities in Libië op de hoogte zijn van zijn kritische uitingen over corruptie bij de Palestijnse autoriteiten, [naam8] en de sjeik van Qatar, noch dat en waarom zij hierdoor een probleem met eiser zouden hebben.
7. Voor wat betreft de gestelde ontvoering van eiser in 2018 geldt dat eiser niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe de militie in [naam7] op de hoogte zou zijn geraakt van de Interpol-melding over eiser en wat het verband is tussen deze melding en de ontvoering door de militie. Dit door eiser gestelde verband baseert eiser enkel op niet nader onderbouwde vermoedens. Verweerder heeft deze elementen uit het asielrelaas dan ook niet ten onrechte niet geloofwaardig geacht.
8. Eiser heeft verklaard dat de moordaanslag in 2015 en de ontvoeringen in 2016 en 2018 de aanleiding hebben gevormd voor het vertrek uit Libië. Eiser heeft Libië echter pas verlaten op 20 april 2019. Wat de directe aanleiding is geweest voor zijn vertrek uit Libië is dan ook niet inzichtelijk gemaakt. Daarbij komt dat eiser na de gestelde ontvoering in april 2018 geen problemen meer heeft ondervonden met de militie in [naam7]. Ook is niet gebleken dat eiser in de negatieve belangstelling staat van milities of de Libische autoriteiten enerzijds, dan wel de Turkse of de Qatarese autoriteiten in Libië anderzijds.
9. Eiser heeft er nog op heeft gewezen dat verweerder (staatloze) Palestijnen in Libië heeft aangewezen als risicogroep.Dit leidt echter niet tot een ander oordeel. Eiser heeft immers niet aannemelijk gemaakt dat zijn problemen in Libië, voor zover geloofwaardig, in verband staan met één van de vervolgingsgronden van het Vluchtelingenverdrag.
Het risico op ernstige schade als gevolg van de veiligheidssituatie in Libië
10. Voor zover eisers met de verwijzing naar de algehele situatie in Libië stellen dat er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn(hierna: 15c-situatie), worden zij daarin door de rechtbank niet gevolgd. Uit vaste jurisprudentie van het Hofen de Afdelingvolgt dat de beoordeling of sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in dat artikel alleen ziet op de vraag of de mate van willekeurig geweld in het aan de gang zijnde gewapend conflict dermate hoog is, dat zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat iedere burger die terugkeert naar dat land of gebied, louter door zijn aanwezigheid daar een reëel risico loopt op ernstige schade.Uit het meest recente algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken over Libië (september 2021) blijkt echter niet dat daar sprake is van zodanig grootschalig, willekeurig en wijdverspreid geweld, dat aan deze maatstaf wordt voldaan. Eisers stelling dat dit wel zo is, is niet onderbouwd.
11. Op grond van het beleid van verweerderkan verweerder een bevolkingsgroep aanmerken als kwetsbare minderheidsgroep. De vreemdeling die behoort tot een bevolkingsgroep die is aangewezen als een kwetsbare minderheidsgroep, kan, indien er sprake is van geloofwaardige en individualiseerbare verklaringen, met beperkte indicaties aannemelijk maken dat hij vreest voor ernstige schade. Bij de vraag of een bevolkingsgroep als kwetsbare minderheid wordt aangemerkt, worden de volgende elementen in samenhang gewogen:
- de vraag of sprake is van willekeurig geweld of willekeurige mensenrechtenschendingen, zoals moord, verkrachting en mishandeling;
- de mate waarin de vreemdeling, die behoort tot de bevolkingsgroep, effectieve bescherming kan inroepen tegen dreigend geweld of mensenrechtenschendingen;
- de mate waarin de vreemdeling, die behoort tot de bevolkingsgroep, zich kan onttrekken aan dreigend geweld of mensenrechtenschendingen door zich elders te vestigen.
12. Eisers behoren tot de Palestijnse minderheid in Libië.
13. Hoewel, zoals hiervoor onder 10 is overwogen, van een 15c-situatie in Libië niet kan worden gesproken, neemt dat naar het oordeel van de rechtbank niet weg dat de veiligheidssituatie in Libië zeer zorgelijk is. Uit het eerder genoemde ambtsbericht volgt dat milities in Libië zich veelvuldig schuldig maken aan willekeurige aanhoudingen, illegale detenties en geweldpleging.Mishandeling en foltering door politie, milities en gewapende groepen zijn wijdverspreid, net als verdwijningen en ontvoeringen. Ook buitengerechtelijke executies en moorden kwamen in de verslagperiode veelvuldig voor. Volgens het ambtsbericht is het voor Libische burgers bovendien zeer moeilijk om adequate bescherming te vinden tegen geweldpleging.Feitelijke heersers konden in de verslagperiode op nagenoeg straffeloze wijze opereren in de verschillende delen van Libië, mede doordat van een adequaat en onafhankelijk opererend gerechtelijk en politieapparaat geen sprake was. Het centrale gezag in Tripoli was dusdanig krachteloos dat er lang niet altijd bescherming vanuit de staat mogelijk was. Doordat milities nagenoeg alle veiligheidsstructuren in Libië beheersten of daarin aandeel hadden, had het voor burgers weinig zin om bescherming te zoeken bij andere of hogere autoriteiten wanneer de politie in gebreke bleef. Burgers zochten vooral bescherming binnen de bij hen bekende sociale structuren, zoals stammen en families. De rechtsgang in Libië bleef in de verslagperiode bovendien gebrekkig.Er was sprake van een situatie waarin parallelle machtssystemen, uitgevoerd door formele, semi-formele en informele instituties en groepen, elkaar overlapten. Een eerlijk proces, een juridisch onderbouwde straf en de uitvoering hiervan waren afhankelijk van de aard van het misdrijf, de invloed van de feitelijke machthebbers in de regio en het netwerk (de contacten) van de daders en de slachtoffers. Leden van milities en gewapende groepen die verantwoordelijk waren voor mensenrechtenschendingen konden straffeloos hun gang gaan. Er zijn weinig gevallen bekend waarin plegers van mensenrechtenschendingen vervolgd werden.
13. In het ambtsbericht wordt voorts expliciet vermeld dat Palestijnen die legaal in Libië verblijven weinig tot geen mogelijkheden hebben om schendingen van hun rechten aan de orde te stellen of bescherming te zoeken bij de autoriteiten, door de aanhoudende mensenrechtenschendingen van milities en gewapende groepen en de algehele gebrekkige rechtsgang.
14. De rechtbank leidt uit de informatie in het ambtsbericht dan ook af dat in Libië sprake is van wijdverspreid willekeurig geweld en mensenrechtenschendingen waartegen geen effectieve rechtsbescherming wordt geboden. Uit het ambtsbericht blijkt voorts niet dat onttrekking aan (dreigende) mensenrechtenschendingen door vestiging elders in Libië mogelijk is. Eisers hebben er in dat verband ter zitting op gewezen dat hun positie bijzonder precair is, nu zij als Palestijnen niet tot een stam of familie behoren waarop zij terug kunnen vallen of waarbij zij bescherming kunnen zoeken. Dit betekent dat zij ten opzichte van andere burgers in Libië, die in de regel wel deel uitmaken van een sociale structuur waarbinnen (enige) bescherming kan worden verkregen, extra kwetsbaar zijn. Verweerder heeft dat niet weersproken. Gelet hierop heeft verweerder dan ook onvoldoende gemotiveerd waarom eisers, als Palestijnen in Libië, niet (ook) zijn aangemerkt als personen die behoren tot een kwetsbare minderheidsgroep. Bij beperkte indicaties voor kwetsbare minderheidsgroepen wordt niet verlangd dat er een direct verband is tussen het behoren tot die groep en de ondervonden problemen, zoals dat bij geringe indicaties voor risicogroepen wel vereist is. Een beperkte indicatie wordt al aangenomen wanneer de vreemdeling mensenrechtenschendingen ondervindt. Verweerder heeft niet gesteld dat de door eiser ondervonden - geloofwaardig geachte - problemen niet als zodanig kunnen worden aangemerkt. Het bestreden besluit mist op dit punt dan ook een deugdelijke motivering. Ook het standpunt van verweerder dat eisers bij terugkeer naar Libië geen reëel risico lopen op ernstige schade is dientengevolge gebrekkig gemotiveerd.
15. Eisers hebben onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 2 juni 2021aangevoerd dat verweerder in de bestreden besluiten ten onrechte niet vermeld heeft naar welk land zij dienen terug te keren. In die uitspraak wordt door de Afdeling uitgelegd hoe het arrest
FMSvan het Hof moet worden toegepast in de Nederlandse praktijk. Volgens de Afdeling volgt uit dat arrest dat in elk terugkeerbesluit moet worden vermeld naar welk land een vreemdeling moet worden verwijderd. Volgens de Afdeling biedt de uitleg van het Hof echter ook ruimte om het land van terugkeer uit de motivering van de beschikking af te leiden. Het moet dan in ieder geval voor de vreemdeling kenbaar zijn naar welk derde land hij zal worden verwijderd, zodat hij belangen die aan terugkeer aan dat land in de weg staan zo goed mogelijk naar voren kan brengen en daar een effectief rechtsmiddel tegen aan kan wenden.
16. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het bestreden besluit voldoende kenbaar gemaakt dat eisers terug moet keren naar Libië. Eisers hebben niet betwist dat Libië moet worden aangemerkt als land van gebruikelijke verblijfsplaats. Ook uit wat eisers hebben aangevoerd, blijkt dat het voor hen duidelijk is dat zij terug dienen te keren naar Libië. Er is dan ook geen aanleiding om te oordelen dat het terugkeerbesluit gebrekkig is gemotiveerd.
17. Eisers stellen dat zij feitelijk niet naar Libië kunnen worden uitgezet, omdat Libië hen niet zal toelaten. Zoals verweerder ter zitting echter terecht heeft gesteld, maakt de wijze waarop een mogelijke uitzetting geëffectueerd zou kunnen worden geen deel uit van de beoordeling die verweerder naar aanleiding van een asielaanvraag dient te verrichten. Deze beroepsgrond slaagt niet.
18. Gelet op het in overweging 14 geconstateerde motiveringsgebrek zijn de asielaanvragen van eisers ten onrechte afgewezen als ongegrond. De beroepen zijn daarom gegrond. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal nieuwe besluiten moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
19. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1).