ECLI:NL:RBDHA:2022:4591

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 mei 2022
Publicatiedatum
16 mei 2022
Zaaknummer
NL21.5012
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in asielprocedure na aanvullend besluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 mei 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om proceskostenveroordeling in het kader van een asielprocedure. Verzoekster had eerder een asielverzoek ingediend dat op 1 april 2021 was afgewezen. Na een aanvullend besluit van 27 september 2021, waarin het asielverzoek alsnog werd ingewilligd, trok verzoekster haar beroep in, maar verzocht zij om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank oordeelde dat de gemachtigde van verzoekster terecht had aangevoerd dat de verklaringen van verzoekster tijdens de interviews na het bestreden besluit niet wezenlijk afweken van haar eerdere verklaringen. De rechtbank concludeerde dat er geen relevante gewijzigde omstandigheden of nieuwe feiten waren die de afwijzing van het asielverzoek konden rechtvaardigen. De rechtbank wees het verzoek om proceskostenveroordeling toe, omdat verweerder in de lange asielprocedure niet in één keer tot een juist besluit was gekomen en onvoldoende onderbouwing had gegeven voor zijn verzoek om een uitzondering op de hoofdregel betreffende proceskostenveroordeling. De rechtbank stelde de proceskosten vast op € 1.138,50, waarbij een hogere wegingsfactor dan 1 gerechtvaardigd werd geacht. De uitspraak werd gedaan door rechter P.H. Banda, in aanwezigheid van griffier M.J. Kambeel.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.5012

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[verzoekster], verzoekster

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R. Hijma),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 1 april 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het door verzoekster op 18 juni 2019 ingediende asielverzoek afgewezen.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij aanvullend besluit van 27 september 2021 heeft verweerder het asielverzoek alsnog ingewilligd.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt op 14 december 2021. Verzoekster heeft daarop gereageerd bij schrijven van 21 december 2021.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. De rechtbank overweegt het volgende.
3.1
Verzoekster heeft in haar reactie van 21 december 2021 primair heeft gesteld dat verweerder, door een aanvullend besluit te nemen in plaats van het bestreden besluit van 1 april 2021 in te trekken, haar ten onrechte de kans heeft ontnomen om een oordeel van de rechtbank te krijgen over het bestreden besluit van 1 april 2021. De rechtbank zal over dat standpunt geen oordeel vellen, omdat zulks niet valt binnen het wettelijke toetsingskader van artikel 8:75a van de Awb.
3.2
Indien een bestreden besluit hangende beroep wordt gewijzigd of ingetrokken wordt dat in beginsel toegerekend aan het verwerende bestuursorgaan. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1084, blijkt dat van een tegemoetkomen als hiervoor bedoeld echter géén sprake is, als de wijziging of intrekking een gevolg is van na het besluit gebleken veranderde omstandigheden.
In dit geval heeft verweerder bij aanvullend besluit van 27 september 2021 alsnog een asielvergunning aan eiser verleend. Verweerder stelt in de reactie van 14 december 2021 op het verzoek om proceskostenveroordeling dat de vergunning alsnog is verleend op grond van door eiseres na het bestreden besluit gegeven interviews en dat - omdat deze interviews zijn gegeven nadat het bestreden besluit is genomen – van tegemoetkomen in de hiervoor bedoelde zin in dit geval geen sprake is.
De rechtbank deelt het standpunt van verweerder niet. Daartoe wordt overwogen dat hetgeen verzoekster in de betreffende interviews naar voren heeft gebracht, blijkens de in beroep ingebrachte vertalingen van transcripten van deze interviews van 22 mei 2021 en 21 juni, niet ziet op de redenen die verweerder ten grondslag heeft gelegd aan het ongeloofwaardig achten van delen van het asielrelaas van verzoekster.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de gemachtigde van verzoekster, gezien de gedingstukken en de motivering van het bestreden besluit, in het schrijven van 21 december 2021 terecht aangevoerd dat hetgeen verzoekster tijdens die interviews wél heeft gezegd, zakelijk gezien niet afwijkt van hetgeen door haar in de gehoren vóór het nemen van het bestreden besluit naar voren is gebracht. Van ná het nemen van het bestreden besluit gebleken (relevante) gewijzigde omstandigheden of nieuwe feiten is de rechtbank niet gebleken. Verweerder is met het aanvullende besluit in de zin van artikel 8:75a van de Awb tegemoetgekomen aan verzoekster.
3.4
Hetgeen overigens nog is aangevoerd kan onbesproken blijven.
4. De rechtbank wijst het verzoek toe als kennelijk gegrond en veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.138,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1,5). Een hogere wegingsfactor dan 1 acht de rechtbank gerechtvaardigd omdat verweerder in een lange asielprocedure niet in één keer tot een juist besluit heeft kunnen komen, in combinatie met het feit dat verweerder om toepassing van een uitzondering op de hoofdregel betreffende de proceskostenveroordeling heeft verzocht zonder onderbouwing van de daartoe gepretendeerde gewijzigde omstandigheden. Verzoekster werd daardoor genoodzaakt zich te verweren tegen een onvoldoende gespecificeerde stelling van verweerder.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van
€ 1.138,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Banda, rechter, in aanwezigheid van M.J. Kambeel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.