ECLI:NL:RBDHA:2022:4503

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 mei 2022
Publicatiedatum
12 mei 2022
Zaaknummer
NL22.6450
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Somalische eiseres op basis van onvoldoende geloofwaardige bedreigingen door Al-Shabaab

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 mei 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiseres, een Somalische vrouw, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat de rechtbank de door de eiseres gestelde bedreigingen door de terreurgroep Al-Shabaab niet geloofwaardig achtte. De eiseres had verklaard dat zij en haar familie sinds mei 2020 bedreigd werden door Al-Shabaab, die een maandelijks bedrag eiste voor bescherming. Na een gewelddadig voorval waarbij haar broer werd doodgeschoten, besloot de eiseres Somalië te verlaten.

De rechtbank heeft de verklaringen van de eiseres kritisch beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de gestelde bedreigingen niet voldoende onderbouwd waren. De rechtbank oordeelde dat de eiseres niet kon worden aangemerkt als vluchteling, omdat de door haar aangevoerde feiten niet voldoende waren om aan te tonen dat zij bij uitzetting een reëel risico op ernstige schade zou lopen. De rechtbank heeft de argumenten van de eiseres, waaronder de inconsistenties in haar verklaringen en de context van de bedreigingen, meegewogen in haar beslissing.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag door de Staatssecretaris in stand blijft. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.6450

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , eiseres

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. P.E.J.M. Bartels),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. T. Pourjalili).

Procesverloop

Bij besluit van 6 april 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (asielaanvraag) in de algemene procedure met toepassing van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen als ongegrond.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 28 april 2022 op zitting behandeld in Dordrecht. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen Y. Abdigadir. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en heeft de Somalische nationaliteit. Op 16 november 2021 heeft zij de asielaanvraag ingediend. Daaraan heeft zij ten grondslag gelegd dat zij sinds mei 2020 door Al-Shabaab werd bedreigd. Zij, haar echtgenoot en haar broer hadden een kleine winkel, grenzend aan haar woning, waarvan zij met in totaal achttien familieleden van konden leven. Al-Shabaab eiste via een sms-bericht in mei 2020 gericht aan de echtgenoot van eiseres een maandelijks bedrag van 300 dollar voor bescherming. Nadat haar echtgenoot had geantwoord dat ze dat bedrag niet konden betalen, maar wel een bedrag van 100 dollar, ontving hij op 17 juni 2020 een tweede bericht van Al-Shabaab , waarin hij, eiseres en haar broer met de dood werden bedreigd. Op 19 juni 2020 is de broer van eiseres in het hoofd geschoten, waarna haar echtgenoot is gevlucht en haar broer na een operatie uiteindelijk in het ziekenhuis is overleden. Ook haar vader, die suikerziekte had en in een coma was geraakt, is overleden. Na een tijd ondergedoken te hebben gezeten bij een zoon van haar nichtje heeft eiseres op 14 februari 2021 Somalië verlaten.
Relevante elementen
2. In het asielrelaas onderscheidt verweerder de volgende relevante elementen:
identiteit, nationaliteit en herkomst;
bedreigingen door Al-Shabaab .
2.1.
Eerste relevante element
Het eerste relevante element acht verweerder wel geloofwaardig.
2.2.
Tweede relevante element
Het tweede relevante element acht verweerder niet geloofwaardig vanwege, samengevat, het navolgende. Uit het Algemeen Ambtsbericht Somalië van december 2021 (het ambtsbericht) blijkt dat Al-Shabaab mensen bedreigde die werken voor of geassocieerd kunnen worden met de Somalische overheid, maar uit de verklaringen van eiseres blijkt niet dat zij, haar echtgenoot en haar broer tot die categorie behoren. Verder blijkt uit het ambtsbericht dat Al-Shabaab islamitische belasting (‘zakat’) heft van ondernemingen, maar dat kleinschalige bedrijven hiermee niet worden belast, dus ook niet de winkel van eiseres. Verder werpt verweerder aan eiseres tegen:
  • dat het vreemd is dat ze het dreigbericht van mei 2022 niet zo serieus nam;
  • dat zij tegenstrijdig dan wel inconsistent heeft verklaard over het betalen van het bedrag. dan wel een lager bedrag;
  • na de gestelde dood van haar broer nog geruime tijd probleemloos thuis is geweest en pas op 14 augustus 2021 uit Somalië is vertrokken, na eerst nog een half jaar te hebben verbleven bij een zoon van haar nicht; dat is opmerkelijk omdat Al-Shabaab haar daar had kunnen vinden als ze naar haar op zoek zouden zijn geweest;
  • dat sinds het vertrek van eiseres naar de zoon van haar nicht haar kinderen en familieleden ook niets meer van Al-Shabaab hebben vernomen.
2.3.
Zwaarwegendheid
Uit het door verweerder wel geloofwaardig geachte eerste relevante element blijkt volgens verweerder niet dat eiseres kan worden aangemerkt als vluchteling (artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw) of dat zij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade (artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw). Verweerder heeft daarom geconcludeerd dat eiseres niet in aanmerking komt voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw.
Beoordeling
3. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte niet geloofwaardig acht dat het familiebedrijf van eiseres door Al-Shabaab is afgeperst omdat volgens verweerder uit het ambtsbericht volgt dat alleen grootschalige bedrijven ‘zakat’ moeten afdragen en kleinschalige bedrijven als die van eiseres niet. Eiseres wijst erop dat pagina 33 van het ambtsbericht vermeldt dat alleen kleinschalige bedrijven zoals straatventers niet door Al-Shabaab worden belast. Daaruit volgt dat dit voor alle andere bedrijven wel geldt, dus ook de winkel van eiseres.
3.1.
Het ambtsbericht vermeldt in voetnoot 148 op p. 33 dat ‘zakat’ een jaarlijkse religieuze verplichting is om een bepaald bedrag te betalen aan de armen als percentage van iemands bezittingen, dat zakat gewoonlijk wordt geheven tegen een jaarlijks tarief van 2,5% van het netto vermogen van een persoon of bedrijf en dat Al-Shabaab de religieuze verplichting van zakat uitbuit om de belastingheffing van de bevolking verder te rechtvaardigen. Het ambtsbericht vermeldt verder dat alle grote bedrijven in Zuid- en Centraal-Somalië de jaarlijkse zakat aan Al-Shabaab betalen en dat alleen kleinschalige bedrijven zoals straatventers niet worden belast door de groep. Voetnoot 153 bij laatstgenoemde passage in het ambtsbericht verwijst naar een studie van het zogenaamde
Hiraal Institutein Somalië getiteld
‘A Losing Game: Countering Al-Shabab’s Financial System, oktober 2020’. Pagina 3 van die studie vermeldt:
“onlyvery small-scale businessessuch as street hawkers that have not reached the Zakah requirement are untaxed by the group.”(onderlijning: rechtbank). Deze studie, waar het ambtsbericht in voetnoot 153 naar verwijst, heeft het dus zelfs over ‘zeer kleinschalige ondernemingen’.
3.2.
Verweerder heeft niet ten onrechte aan eiseres tegengeworpen dat zij heeft verklaard dat zij een klein winkeltje hadden en het bedrag niet konden betalen (nader gehoor, p. 17) en dat mensen die een grote winkel hebben en de mogelijkheid om te betalen dat wel doen (nader gehoor, p. 10). Die verklaringen heeft eiseres ook niet gecorrigeerd of aangevuld, zodat verweerder daarvan mocht uitgaan. Wat eiseres over de grootte van haar winkel heeft verklaard, sluit dus niet uit dat deze zodanig kleinschalig was dat deze niet voldeed aan de ondergrens om naar islamitisch recht ‘zakat’ verschuldigd te zijn. Daaraan doet niet af dat een winkel een ander soort onderneming is dan die van een straatventer of dat naar gesteld achttien personen van de onderneming kunnen leven, omdat volgens de informatie uit het ambtsbericht niet de vorm van de onderneming bepalend is of hoeveel mensen daarvan leven kunnen, maar het netto vermogen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4. Eiseres voert aan dat verweerder haar ten onrechte tegenwerpt dat zij niet tijdens het nader gehoor maar pas in de zienswijze naar voren heeft gebracht dat aannemelijk is dat de winkel in de negatieve aandacht van Al-Shabaab is komen te staan omdat de broer van eiseres als kleermaker veel klanten bediende die in dienst waren bij de overheid, waardoor zij door Al-Shabaab met de Somalische overheid geassocieerd kunnen worden. Daarmee heeft zij op het voornemen gereageerd, waarin verweerder haar heeft tegengeworpen dat uit haar verklaringen tijdens het nader gehoor niet blijkt dat zij geassocieerd kan worden met de Somalische overheid en daarom door Al-Shabaab was bedreigd.
4.1.
Aan eiseres is tijdens het nader gehoor gevraagd of de beschieting van haar broer in het nieuws is gekomen. Zij heeft daarop geantwoord:
“Nee, als er iets gebeurt met de burgers wordt er niets gezegd. Alleen als het iemand van de overheid betreft of iemand die bekend is, maar niet als het om burgers gaat.”(verslag nader gehoor, p. 15). Verder is eiseres gevraagd:
“U verklaarde eerder dat berichten alleen in de media kwamen bij overheidsmensen en bekende personen. Mij is daarmee nog steeds niet duidelijk waarom uw broer, die niet kon betalen, als voorbeeld gesteld zou moeten worden. Kunt u dat verduidelijken?”(verslag nader gehoor, p. 20).
4.2.
Ondanks dat eiseres is gevraagd om verduidelijking op wat zij eerder had verklaard over ‘iemand van de overheid’, welke verklaring zij ook niet heeft gecorrigeerd of aangevuld, heeft zij niets opgemerkt over de door haar pas bij zienswijze gestelde omstandigheid dat haar broer als kleermaker veel klanten had bij de Somalische overheid en daarom door Al-Shabaab is bedreigd. Gelet op de zeer specifieke vraagstelling had dat wel van eiseres mogen worden verwacht. Dat eiseres meende dat de door haar tijdens het nader gehoor gegeven uitleg voldoende was, heeft verweerder geen verschoonbare reden hoeven achten waarom eiseres niet al tijdens het nader gehoor is ingegaan op dit aspect van haar broers leven, nu de gestelde moord op haar broer een centraal onderdeel vormt van haar asielrelaas en haar aan het begin van het nader gehoor is meegedeeld dat zij volledig dient te antwoorden op de haar gestelde vragen. Verweerder heeft dan ook niet ten onrechte aan eiseres tegengeworpen dat zij niet tijdens het nader gehoor maar pas in de zienswijze dit aspect heeft aangevoerd (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 12 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:65, rechtsoverweging 4.3). Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
5. Eiseres voert aan dat zij met haar verklaringen over de dreigementen van
Al-Shabaab en de gerichte moordaanslag door Al-Shabaab op haar broer voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is geweest van dreigementen en gericht geweld van de zijde van Al-Shabaab . Zij verwijst daartoe naar een passage in het ambtsbericht op p. 33:
“Mensen die niet voldeden aan de eisen voor zakat of donaties werden naar verluidt bedreigd met geweld. Veel mensen die in door de overheid gecontroleerde gebieden wonen, betalen zowel aan Al-Shabaab als aan de lokale autoriteiten, uit angst voor de gevolgen indien zij geen gevolg geven aan de betalingsverplichting. Personen die weigeren Al-Shabaab te betalen worden gedwongen hun bedrijf stop te zetten, hun contactgegevens te wijzigen of het land te ontvluchten (zie ook paragraaf 4.1.8 zakenlieden). Er zijn beschuldigingen dat Al-Shabaab personen heeft gemarteld vanwege het niet betalen van belastingen. In extreme gevallen, wanneer de belastingbetalers weigeren te betalen komt het voor dat Al-Shabaab gerichte moorden pleegt.”
5.1.
Dat hier van een ‘extreem geval’ als in voormelde passage bedoeld sprake is, heeft verweerder niet aannemelijk hoeven achten. Eiseres heeft immers verklaard dat haar echtgenoot, in reactie op het eerste bericht van Al-Shabaab , heeft laten weten “(…)
dat 300 te veel was en dat we alleen maar 100 dollar konden betalen.” (nader gehoor, p. 17). Van een weigering om te betalen is vanwege dit tegenvoorstel, waaruit de bereidheid tot betalen blijkt, geen sprake. Deze beroepsgrond slaagt niet.
6. Op de door eiseres bij de gronden van beroep overgelegde verklaring van het ziekenhuis is verweerder in het bestreden besluit al ingegaan door te overwegen dat een ziekenhuisrapport over de dood van haar broer op zichzelf niet kan onderbouwen dat eiseres persoonlijk wordt gezocht door Al-Shabaab (bestreden besluit, p. 5). Eiseres heeft die overweging met het in beroep overleggen van deze verklaring niet betwist.
7. Eiseres verwijst naar de zienswijze die als in beroep herhaald en ingelast moet worden beschouwd. In het bestreden besluit is verweerder gemotiveerd ingegaan op de argumenten die eiseres in de zienswijze heeft aangevoerd. Voor zover eiseres in beroep niet toelicht op welke punten de motivering van het bestreden besluit volgens haar onvoldoende draagkrachtig is, leidt de enkele verwijzing naar de zienswijze en de daarin opgenomen argumenten niet tot het oordeel dat aan het bestreden besluit een gebrek kleeft.
Conclusie
8. Het beroep moet ongegrond worden verklaard.
Proceskosten
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Haan, rechter, in aanwezigheid van mr.A. Gerde, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.