201607710/1/V1.
Datum uitspraak: 12 januari 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 6 oktober 2016 in zaak nr. 16/20487 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 9 september 2016 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 6 oktober 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. W.A. Berghuis, advocaat te Dordrecht, heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Aanleiding
2. De vreemdeling heeft de Servische nationaliteit. Hij heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij niet kan terugkeren naar Servië, omdat hij wegens zijn werkzaamheden als beveiliger is beschoten en bedreigd door patriottische organisaties. Daarnaast heeft hij in zijn zienswijze aangevoerd dat hij behoort tot de Roma-bevolkingsgroep en dat Servië geen veilig land is.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag met toepassing van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) als kennelijk ongegrond afgewezen. Hij heeft daaraan ten grondslag gelegd dat de vreemdeling afkomstig is uit een door hem op 10 november 2015 aangewezen veilig land van herkomst en niet aannemelijk heeft gemaakt dat Servië voor hem wegens zijn problemen geen veilig land van herkomst is.
De rechtbank heeft de ministeriële regeling van 10 november 2015, nummer 695431, onverbindend verklaard voor zover Servië daarbij door middel van een wijziging van bijlage 13 van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (hierna: VV 2000) is aangemerkt als veilig land van herkomst. De rechtbank heeft daarom het hiertegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 9 september 2016 vernietigd.
2.1. Bij uitspraak van 14 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2474; onder 3.1. tot en met 3.5.) is de Afdeling op het rechtskarakter en de toetsing van de regeling ingegaan en heeft zij de vereisten voor het aanmerken van een land als veilig land van herkomst uiteengezet. De Afdeling verwijst hier kortheidshalve naar. De grief over de onverbindendverklaring van de aanwijzing
3. De staatssecretaris klaagt in zijn eerste grief - samengevat en voor zover thans van belang - dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het onderzoek en de motivering die hij ten grondslag heeft gelegd aan de plaatsing van Servië op de nationale lijst van veilige landen van herkomst niet aan de daaraan gestelde eisen voldoet, zodat hij de presumptie dat de vreemdeling afkomstig is uit een veilig land van herkomst niet kan handhaven. Daartoe voert de staatssecretaris aan dat hij bij zijn onderzoek of Servië als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt de vereiste informatiebronnen heeft gebruikt, waaronder het voortgangsrapport van de Europese Commissie van 10 november 2015 (SWD(2015) 211 final) in het kader van de toetredingsprocedure, en dat daaruit kan worden afgeleid dat Servië veilig is. De rechtbank is daarom ten onrechte tot onverbindendverklaring overgegaan, aldus de staatssecretaris.
Beoordeling van de grief
3.1. De in de eerste grief opgeworpen rechtsvraag heeft de Afdeling bij uitspraak van heden, ECLI:NL:RVS:2017:13, beantwoord. Uit de overwegingen van die uitspraak, die hier van overeenkomstige toepassing zijn, vloeit voort dat de eerste grief slaagt. De grief met betrekking tot de persoonlijke situatie van de vreemdeling
4. In zijn tweede grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij onvoldoende heeft onderzocht of in Servië door de autoriteiten in het algemeen bescherming wordt geboden tegen de door hem geloofwaardig geachte problemen van de vreemdeling. Onder verwijzing naar zijn eerste grief voert hij aan dat hij deugdelijk heeft gemotiveerd dat de vreemdeling tegen zijn geloofwaardig geachte problemen de bescherming van de autoriteiten kan inroepen en dat de vreemdeling dit heeft nagelaten.
Beoordeling van de grief
4.1. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de aanwijzing van Servië als veilig land van herkomst, bestaat een algemeen rechtsvermoeden dat vreemdelingen uit Servië geen bescherming nodig hebben. Het ligt op de weg van de vreemdeling om aannemelijk te maken dat Servië in zijn specifieke omstandigheden toch niet veilig is. Wegens voornoemd rechtsvermoeden geldt daarbij een hoge drempel. Dit laat onverlet dat de staatssecretaris hetgeen de vreemdeling aanvoert over zijn specifieke individuele omstandigheden zal moeten onderzoeken en zal moeten motiveren of dit er al dan niet toe leidt dat Servië voor de vreemdeling niet veilig is.
4.2. De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de vreemdeling niet aannemelijk hebben gemaakt dat in zijn geval geen bescherming kan worden geboden tegen zijn geloofwaardig geachte problemen die verband houden met zijn werkzaamheden als beveiliger, reeds omdat hij zich niet tot de autoriteiten heeft gewend om daartegen bescherming te vragen, terwijl dit wel van hem verwacht mocht worden.
4.3. Anders dan de vreemdeling heeft aangevoerd, volgt uit zijn verklaringen niet dat hij in die mate gediscrimineerd is, dat hij voor asielrechtelijke bescherming in Nederland in aanmerking komt. Uit die verklaringen blijkt dat de autoriteiten aan hem officiële documenten hebben verstrekt en hij een opleiding kon volgen en werk heeft gehad. Daarbij komt dat de vreemdeling tijdens het gehoor van 6 september 2016 niet heeft verklaard dat hij behoort tot de Roma-bevolkingsgroep en dat hij om die reden problemen heeft ondervonden. Pas in de zienswijze heeft de vreemdeling aangevoerd dat Servië voor hem geen veilig land van herkomst is, omdat hij behoort tot de Roma-bevolkingsgroep. Nu hij dit niet heeft toegelicht, heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat Servië voor hem geen veilig land van herkomst is.
4.4. De tweede grief slaagt eveneens.
Conclusie
5. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 9 september 2016 van de staatssecretaris alsnog ongegrond verklaren.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 6 oktober 2016 in zaak nr. 16/20487;
III. verklaart het door de vreemdeling in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Willems, griffier.
w.g. Verheij w.g. Willems
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2017
412-827.
BIJLAGE - Wettelijk kader
Vreemdelingenwet 2000
Artikel 30b
1. Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 kan worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn, indien:
(…)
b) de vreemdeling afkomstig is uit een veilig land van herkomst in de zin van de artikelen 36 en 37 van de Procedurerichtlijn;
(…)
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de toepassing van het eerste lid.
(…)
Vreemdelingenbesluit 2000
Artikel 3.105ba
1. Bij ministeriële regeling kan een lijst worden opgesteld van veilige landen van herkomst in de zin van de artikelen 36 en 37 van de Procedurerichtlijn.
2. De beoordeling of een land een veilig land van herkomst is dient te stoelen op een reeks informatiebronnen, waaronder in het bijzonder informatie uit andere lidstaten, het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO), de UNHCR, de Raad van Europa en andere relevante internationale organisaties.
3. Onze Minister onderzoekt de situatie in derde landen die zijn aangemerkt als veilige landen van herkomst als bedoeld in het eerste lid regelmatig opnieuw.
Artikel 3.106b
1. Een derde land kan voor een vreemdeling alleen als een veilig land van herkomst worden aangemerkt wanneer hij:
a) ofwel de nationaliteit van dat land heeft, ofwel staatloos is en voorheen in dat land zijn gewone verblijfplaats had; en
b) niet heeft onderbouwd dat het land in zijn specifieke omstandigheden niet als een veilig land van herkomst kan worden beschouwd ten aanzien van de vraag of hij voor internationale bescherming in aanmerking komt.
2. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld omtrent de toepassing van het eerste lid.
Voorschrift Vreemdelingen 2000
Artikel 3.37f
1. Een land wordt als veilig land van herkomst beschouwd als bedoeld in artikel 30b, eerste lid, onder b, van de Wet, wanneer op basis van de rechtstoestand, de toepassing van de rechtsvoorschriften in een democratisch stelsel en de algemene politieke omstandigheden kan worden aangetoond dat er algemeen gezien en op duurzame wijze geen sprake is van vervolging, noch van foltering of onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, noch van bedreiging door willekeurig geweld in het kader van een internationaal of intern gewapend conflict.
2. Bij de beoordeling of een land als veilig land van herkomst wordt beschouwd, wordt onder meer rekening gehouden met de mate waarin bescherming wordt geboden tegen vervolging of mishandeling door middel van:
a) de desbetreffende wetten en andere voorschriften van het betrokken land en de wijze waarop die worden toegepast;
b) de naleving van de rechten en vrijheden die zijn neergelegd in het EVRM en/of het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en/of het Verdrag van de Verenigde Naties tegen foltering, in het bijzonder de rechten waarop geen afwijkingen uit hoofde van artikel 15, lid 2, van het EVRM zijn toegestaan;
c) de naleving van het beginsel van non-refoulement overeenkomstig het Vluchtelingenverdrag;
d) het beschikbaar zijn van een systeem van daadwerkelijke rechtsmiddelen tegen schendingen van voornoemde rechten en vrijheden.
3. Met inachtneming van het eerste en het tweede lid zijn als veilige landen van herkomst als bedoeld in artikel 3.105ba, eerste lid, van het Besluit aangewezen de landen die zijn opgenomen in bijlage 13 bij deze regeling.
Bijlage 13, behorend bij artikel 3.37f, derde lid, VV 2000 (veilige landen van herkomst)
[…]
Servië
[…]