Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 april 2022 in de zaak tussen
[eiser] , uit [woonplaats] , eiser
het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
2. Het bestreden besluit berust op verweerders standpunt dat het niet aannemelijk is dat eiser zijn hoofdverblijf heeft in de loods naast de caravanstalling, welk adres hij bij aanvang van de bijstand in 2008 als uitkeringsadres heeft opgegeven.
3. Eiser heeft verweerders standpunt gemotiveerd bestreden. Eisers betoog komt er op neer dat verweerder ten onrechte het recht op bijstand met ingang van 20 november 2019 heeft ingetrokken. Eiser had wel degelijk zijn hoofdverblijf op het adres [adres] [huisnummer] te [plaats] en verkeert in bijstand behoevende omstandigheden. Hij heeft volledige medewerking verleend aan de onderzoeken. Uit de door hem afgelegde verklaringen en de aangetroffen situatie bij het huisbezoek kan niet worden afgeleid dat hij niet zijn hoofdverblijf heeft op het door hem opgegeven adres. Hij heeft zijn kamer omschreven en aangegeven waar de weinige kleding die hij bezit, hangt. Die kleding is ook aangetroffen. Er staat een bed en een niet functionerend gasfornuis. Er is een magnetron, die eiser wel gebruikt. Er ligt vinyl. Eiser heeft een koelkast waar hij de levensmiddelen in bewaart die hij gebruikt. Er staat geen televisie. Eiser bewaart zijn administratie niet. Die gooit hij meteen weg, omdat hij niet kan schrijven en nauwelijks lezen. Eiser heeft verklaard hoe hij zijn was doet, hoe en waar hij zijn boodschappen doet, waar hij doucht en zichzelf verzorgt, waar hij naar het toilet gaat, et cetera. Tijdens het huisbezoek zijn ook eisers verzorgingsspullen aangetroffen (tandenborstel, tandpasta, 2 scheermesjes).
4. De intrekking van het recht op bijstand is voor eiser belastend. Verweerder moet daarom aannemelijk maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan.
4.1 Een belanghebbende heeft alleen aanspraak op bijstand van het college van zijn woonplaats. Dat staat in artikel 40, eerste lid, van de Pw. Wat met woonplaats wordt bedoeld staat in artikel 1:10, eerste lid, en 1:11, van het Burgerlijk Wetboek (BW).
De woonplaats van een natuurlijke persoon bevindt zich daar waar hij daadwerkelijk woont, of verblijft. Dat staat in artikel 1:10, eerste lid, van het BW.
4.2 Waar een betrokkene zijn woonadres heeft, is daar waar hij zijn hoofdverblijf heeft. Het hoofdverblijf is daar waar het zwaartepunt van het persoonlijk leven van de betrokkene is. Dit moet worden vastgesteld aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De betrokkene is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, omdat dat gegeven van essentieel belang is voor de verlening van bijstand. [1] Geen doorslaggevende betekenis komt toe aan de inschrijving in de Basisregistratie personen (Brp). [2] 4.3 Partijen zijn het er over oneens of eiser ten tijde van belang zijn hoofdverblijf had op het opgegeven adres in de gemeente [gemeenteplaats] . Eiser beweert van wel en dat hij de op hem rustende inlichtingenverplichting niet heeft geschonden.
4.4 De rechtbank komt tot een ander oordeel en overweegt daarbij het volgende. Verweerder heeft onderzoek gedaan naar eisers woonsituatie. Tijdens het huisbezoek van 20 november 2019 heeft verweerder in de loods waar eiser zegt te wonen geconstateerd dat daar een aantal essentiële zaken ontbraken. Blijkens het Verslag Huisbezoek van 20 november 2019 is de ruimte waar eiser zou wonen klein en ziet die eruit als een kantoor. Er staat een bed, maar er is geen in gebruik zijnde kookgelegenheid, geen eigen toilet, geen douche, geen verwarming, geen wasmachine en er zijn geen levensmiddelen aangetroffen. Op een foto in het verslag staat een vrijwel lege koelkast (in het vriesvak slechts enkele ingevroren producten). Onder het bed staan enkele pannen verpakt in plastic. Aan een aantal spijkers hangt wat kleding. Volgens het verslag heeft eiser de onderzoekers een plastic zak met kleding laten zien met daarin sterk vervuilde kleding die niet meer gedragen kon worden. Eiser kon geen ondergoed laten zien, wel twee paar sokken. Verder stond er nog een plastic boodschappentas met daarin een drietal kledingstukken. Verweerder heeft geen medicijnen van eiser aangetroffen en geen administratie.
4.5 Gelet op de situatie die in de loods is aangetroffen en de verklaringen die eiser heeft afgelegd, is verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht tot de conclusie gekomen dat het niet aannemelijk is dat eiser zijn hoofdverblijf heeft in de kamer waar hij zegt te wonen. De rechtbank acht daarbij van belang dat er geen kookgelegenheid, geen bestek, geen levensmiddelen (met uitzondering van een paar diepgevroren producten), geen douche, geen bruikbare verwarming, geen medicijnen (terwijl hij die wel zou gebruiken), geen administratie, geen persoonlijke bezittingen en nauwelijks kleding is aangetroffen (ondergoed ontbreekt in het geheel). Verder heeft eiser wisselend verklaard. Zo verklaarde hij in zijn eerste verklaring dat zijn administratie ligt in een la van een soort keukenblok. Tijdens het huisbezoek verklaarde eiser dat hij alle administratie had weggegooid. Ook verklaarde eiser in zijn eerste verklaring dat er in de kamer een gasfornuis stond dat aangesloten was. Tijdens het huisbezoek bleek dat het gasfornuis niet was aangesloten omdat er geen gasaansluiting in de kamer aanwezig was. Daarbij acht de rechtbank het, net als verweerder, van belang dat uit het onderzoek ook naar voren is gekomen dat eiser periodiek grote geldbedragen pint buiten Nieuwerkerk aan den IJssel, en wel voornamelijk in Maassluis. Eisers bankafschriften laten geen geldopnamen en/of pintransacties voor levensonderhoud zien in de gemeente Zuidplas. De rechtbank ziet daarin geen aanknopingspunten voor een hoofdverblijf in die gemeente.
4.6 Nu uit het onderzoek voldoende naar voren is gekomen dat het ten tijde van belang niet aannemelijk is dat eiser zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres had, heeft eiser niet voldaan aan de inlichtingenverplichting. Hierdoor was zijn recht op bijstand niet vast te stellen en had hij met ingang van 20 november 2019 niet langer aanspraak op bijstand van verweerder. Verweerder heeft daarom het recht op bijstand terecht met ingang van die datum ingetrokken en dat besluit terecht na heroverweging in bezwaar gehandhaafd.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.