ECLI:NL:RBDHA:2022:4485

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 mei 2022
Publicatiedatum
11 mei 2022
Zaaknummer
20/3433
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsrecht op basis van hoofdverblijf en inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas over de intrekking van het recht op bijstand. Eiser ontving sinds 15 juli 2008 bijstand op grond van de Participatiewet (Pw). In december 2019 heeft verweerder het recht op bijstand van eiser met ingang van 20 november 2019 ingetrokken, omdat er twijfels bestonden over de woonsituatie van eiser. Verweerder ontving meldingen dat eiser zou wonen in een loods van een bedrijf en dat hij daar kosteloos mocht wonen in ruil voor toezicht op de stalling. Na onderzoek, waaronder een huisbezoek, concludeerde verweerder dat het niet aannemelijk was dat eiser zijn hoofdverblijf had op het opgegeven adres. Eiser heeft het bestreden besluit bestreden, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder terecht tot de conclusie was gekomen dat eiser niet voldeed aan de inlichtingenverplichting. De rechtbank overwoog dat er tijdens het huisbezoek essentiële zaken ontbraken die duiden op een hoofdverblijf, zoals kookgelegenheid en persoonlijke bezittingen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de intrekking van het bijstandsrecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/3433

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 april 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.L. Wittensleger),
en

het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Boere).

Procesverloop

In het besluit van 11 december 2019 (primair besluit) heeft verweerder het recht van eiser op bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) met ingang van 20 november 2019 ingetrokken.
In het besluit van 24 maart 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben aangegeven geen gebruik te willen maken van hun recht ter zitting te worden gehoord. De rechtbank heeft daarom bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser ontving sinds 15 juli 2008 bijstand, meest recent op grond van de Pw. Op 2 juni 2019 krijgt verweerder een melding dat eiser zou wonen in een loods van een bedrijf dat een caravanstalling exploiteert. Eiser zou daar een woon- en slaapvertrek hebben en daar kosteloos mogen wonen. Als tegenprestatie zou hij toezicht houden op de stalling. Omdat onduidelijk is of de door eiser opgegeven woonsituatie juist is en of hij op geld waardeerbare arbeid verricht met daarbij behorende verdiensten, doet verweerder onderzoek naar de rechtmatigheid van de aan eiser verstrekte bijstand. Zo heeft een handhaver sociale zaken op 20 november 2019 een gesprek met eiser en aansluitend daaraan wordt een huisbezoek afgelegd op het uitkeringsadres [adres] [huisnummer] te [plaats] . De bevindingen van dat huisbezoek zijn neergelegd in het Verslag Huisbezoek van dezelfde datum. Op 4 december 2019 heeft verweerder naar aanleiding van het huisbezoek nog een tweede gesprek met eiser. Eiser legt tijdens beide gesprekken een verklaring af. Voor verweerder is het onderzoek aanleiding om het recht op bijstand met ingang van 20 november 2019 in te trekken. Verweerder heeft dit besluit na heroverweging in bezwaar gehandhaafd.
2. Het bestreden besluit berust op verweerders standpunt dat het niet aannemelijk is dat eiser zijn hoofdverblijf heeft in de loods naast de caravanstalling, welk adres hij bij aanvang van de bijstand in 2008 als uitkeringsadres heeft opgegeven.
3. Eiser heeft verweerders standpunt gemotiveerd bestreden. Eisers betoog komt er op neer dat verweerder ten onrechte het recht op bijstand met ingang van 20 november 2019 heeft ingetrokken. Eiser had wel degelijk zijn hoofdverblijf op het adres [adres] [huisnummer] te [plaats] en verkeert in bijstand behoevende omstandigheden. Hij heeft volledige medewerking verleend aan de onderzoeken. Uit de door hem afgelegde verklaringen en de aangetroffen situatie bij het huisbezoek kan niet worden afgeleid dat hij niet zijn hoofdverblijf heeft op het door hem opgegeven adres. Hij heeft zijn kamer omschreven en aangegeven waar de weinige kleding die hij bezit, hangt. Die kleding is ook aangetroffen. Er staat een bed en een niet functionerend gasfornuis. Er is een magnetron, die eiser wel gebruikt. Er ligt vinyl. Eiser heeft een koelkast waar hij de levensmiddelen in bewaart die hij gebruikt. Er staat geen televisie. Eiser bewaart zijn administratie niet. Die gooit hij meteen weg, omdat hij niet kan schrijven en nauwelijks lezen. Eiser heeft verklaard hoe hij zijn was doet, hoe en waar hij zijn boodschappen doet, waar hij doucht en zichzelf verzorgt, waar hij naar het toilet gaat, et cetera. Tijdens het huisbezoek zijn ook eisers verzorgingsspullen aangetroffen (tandenborstel, tandpasta, 2 scheermesjes).
4. De intrekking van het recht op bijstand is voor eiser belastend. Verweerder moet daarom aannemelijk maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan.
4.1 Een belanghebbende heeft alleen aanspraak op bijstand van het college van zijn woonplaats. Dat staat in artikel 40, eerste lid, van de Pw. Wat met woonplaats wordt bedoeld staat in artikel 1:10, eerste lid, en 1:11, van het Burgerlijk Wetboek (BW).
De woonplaats van een natuurlijke persoon bevindt zich daar waar hij daadwerkelijk woont, of verblijft. Dat staat in artikel 1:10, eerste lid, van het BW.
4.2 Waar een betrokkene zijn woonadres heeft, is daar waar hij zijn hoofdverblijf heeft. Het hoofdverblijf is daar waar het zwaartepunt van het persoonlijk leven van de betrokkene is. Dit moet worden vastgesteld aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De betrokkene is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, omdat dat gegeven van essentieel belang is voor de verlening van bijstand. [1] Geen doorslaggevende betekenis komt toe aan de inschrijving in de Basisregistratie personen (Brp). [2] 4.3 Partijen zijn het er over oneens of eiser ten tijde van belang zijn hoofdverblijf had op het opgegeven adres in de gemeente [gemeenteplaats] . Eiser beweert van wel en dat hij de op hem rustende inlichtingenverplichting niet heeft geschonden.
4.4 De rechtbank komt tot een ander oordeel en overweegt daarbij het volgende. Verweerder heeft onderzoek gedaan naar eisers woonsituatie. Tijdens het huisbezoek van 20 november 2019 heeft verweerder in de loods waar eiser zegt te wonen geconstateerd dat daar een aantal essentiële zaken ontbraken. Blijkens het Verslag Huisbezoek van 20 november 2019 is de ruimte waar eiser zou wonen klein en ziet die eruit als een kantoor. Er staat een bed, maar er is geen in gebruik zijnde kookgelegenheid, geen eigen toilet, geen douche, geen verwarming, geen wasmachine en er zijn geen levensmiddelen aangetroffen. Op een foto in het verslag staat een vrijwel lege koelkast (in het vriesvak slechts enkele ingevroren producten). Onder het bed staan enkele pannen verpakt in plastic. Aan een aantal spijkers hangt wat kleding. Volgens het verslag heeft eiser de onderzoekers een plastic zak met kleding laten zien met daarin sterk vervuilde kleding die niet meer gedragen kon worden. Eiser kon geen ondergoed laten zien, wel twee paar sokken. Verder stond er nog een plastic boodschappentas met daarin een drietal kledingstukken. Verweerder heeft geen medicijnen van eiser aangetroffen en geen administratie.
4.5 Gelet op de situatie die in de loods is aangetroffen en de verklaringen die eiser heeft afgelegd, is verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht tot de conclusie gekomen dat het niet aannemelijk is dat eiser zijn hoofdverblijf heeft in de kamer waar hij zegt te wonen. De rechtbank acht daarbij van belang dat er geen kookgelegenheid, geen bestek, geen levensmiddelen (met uitzondering van een paar diepgevroren producten), geen douche, geen bruikbare verwarming, geen medicijnen (terwijl hij die wel zou gebruiken), geen administratie, geen persoonlijke bezittingen en nauwelijks kleding is aangetroffen (ondergoed ontbreekt in het geheel). Verder heeft eiser wisselend verklaard. Zo verklaarde hij in zijn eerste verklaring dat zijn administratie ligt in een la van een soort keukenblok. Tijdens het huisbezoek verklaarde eiser dat hij alle administratie had weggegooid. Ook verklaarde eiser in zijn eerste verklaring dat er in de kamer een gasfornuis stond dat aangesloten was. Tijdens het huisbezoek bleek dat het gasfornuis niet was aangesloten omdat er geen gasaansluiting in de kamer aanwezig was. Daarbij acht de rechtbank het, net als verweerder, van belang dat uit het onderzoek ook naar voren is gekomen dat eiser periodiek grote geldbedragen pint buiten Nieuwerkerk aan den IJssel, en wel voornamelijk in Maassluis. Eisers bankafschriften laten geen geldopnamen en/of pintransacties voor levensonderhoud zien in de gemeente Zuidplas. De rechtbank ziet daarin geen aanknopingspunten voor een hoofdverblijf in die gemeente.
4.6 Nu uit het onderzoek voldoende naar voren is gekomen dat het ten tijde van belang niet aannemelijk is dat eiser zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres had, heeft eiser niet voldaan aan de inlichtingenverplichting. Hierdoor was zijn recht op bijstand niet vast te stellen en had hij met ingang van 20 november 2019 niet langer aanspraak op bijstand van verweerder. Verweerder heeft daarom het recht op bijstand terecht met ingang van die datum ingetrokken en dat besluit terecht na heroverweging in bezwaar gehandhaafd.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 april 2022.
griffier
rechter
de griffier is verhinderd om deze
uitspraak mee te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 21 december 2021; ECLI:NL:CRVB:2021:3281
2.zie bij voorbeeld de uitspraak van de CRvB van 8 maart 2022; ECLI:NL:CRVB:2022:546