ECLI:NL:RBDHA:2022:4446

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 mei 2022
Publicatiedatum
11 mei 2022
Zaaknummer
09/273959-21 (ontnemingsvonnis)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming van cocaïnehandel via EncroChat en Sky ECC met schatting van wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 mei 2022 uitspraak gedaan in een ontnemingsvonnis met parketnummer 09/273959-21. De veroordeelde, geboren in 1977 en momenteel gedetineerd, was betrokken bij de handel in grote hoeveelheden cocaïne, waarbij gebruik werd gemaakt van versleutelde communicatie via EncroChat en Sky ECC. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde in drie periodes aanzienlijke hoeveelheden cocaïne heeft verhandeld, maar oordeelde dat extrapolatie van de verhandelde hoeveelheden over een langere periode niet gerechtvaardigd was. De rechtbank baseerde haar beslissing op de variabiliteit in de verhandelde hoeveelheden en concludeerde dat de feiten en omstandigheden niet representatief waren voor een langere periode. De officier van justitie had aanvankelijk een geschat wederrechtelijk verkregen voordeel van € 949.938,– gepresenteerd, maar dit bedrag werd later aangepast naar € 1.512.600,–. De verdediging voerde aan dat het geschatte voordeel veel lager moest zijn, namelijk € 290.440,–, omdat de veroordeelde niet continu cocaïne had verhandeld. Uiteindelijk heeft de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 420.850,–, na aftrek van de waarde van de gestolen cocaïne. De rechtbank legde de veroordeelde de verplichting op om dit bedrag aan de Staat te betalen, en bepaalde tevens de maximale duur van gijzeling op 1080 dagen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer 09/273959-21 (ontnemingsvonnis)
Datum uitspraak: 12 mei 2022
Vonnis ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
(Promis)
Beslissing op de vordering van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn, locatie Maatschapslaan.

1.Het onderzoek ter zitting

De vordering is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 25 april 2022. Het onderzoek is gesloten op 28 april 2022.
De veroordeelde, bijgestaan door de raadsvrouw mr. K. Blonk, is verschenen en op de vordering gehoord.

2.De vordering

2.1.
Standpunt van de officier van justitie
De inleidende schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt ertoe dat de rechtbank het geldbedrag vaststelt waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en dat aan de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van dit geldbedrag.
De officier van justitie heeft zich aanvankelijk gebaseerd op het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, opgemaakt op 17 december 2021. [1] De conclusie van dit rapport is dat het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op € 949.938,–wordt geschat.
Op 22 maart 2022 heeft de officier van justitie een tweede berekening van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel laten maken. Die berekening komt neer op € 2.357.922,50.
Ter terechtzitting van 25 april 2022 heeft de officier van justitie de vordering in die zin gewijzigd dat het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 1.512.600,– en dat de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd om dit bedrag aan de Staat te betalen.
De officier van justitie heeft laatstgenoemd bedrag als volgt berekend:
De veroordeelde ontving geld voor het aannemen, opslaan en verstrekken van kilo cocaïne per dag. Tot en met 1 juni 2020 kreeg hij € 100,– per kilo en vanaf die datum € 150,– per kilo. In de periode van 1 juni 2020 tot en met 5 augustus 2020 heeft de veroordeelde 2289 kilo cocaïne verhandeld. In die periode zitten 66 dagen. In de periode van 7 januari 2021 tot en met 28 januari 2021 heeft de veroordeelde 326 kilo cocaïne verhandeld. In die periode zitten 22 dagen. In totaal heeft de veroordeelde in (66+22 =) 88 dagen dus (2289+362 =) 2615 kilo cocaïne verhandeld. Volgens de officier van justitie is er aanleiding om tot extrapolatie over te gaan, in die zin dat de veroordeelde in de periode van 19 oktober 2020 tot en met 8 maart 2021 geacht wordt dagelijks kilo’s cocaïne te hebben verhandeld. De officier van justitie is uitgegaan van een gemiddelde van 24 kilo per dag. Schematisch:
periode
aantal dagen
aantal kilo/dag
prijs per kilo
totaal
19/10/20-1/6/20
226
24
€ 100,–
€ 542.400,–
2/6/20-8/3/21
281
24
€ 150,–
€ 1.011,600,–
Subtotaal (€ 542.400,– + € 1.011.600,–): € 1.554.000,–. De officier van justitie heeft hiervan twee bedragen afgetrokken:
- € 11.400,– vanwege diefstal van 76 kilo’s cocaïne op 19 januari 2021, uitgaande van € 150,– per kilo;
- € 30.000,– dat uit de auto van de veroordeelde zou zijn gestolen.
Hiermee komt het geschatte bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel volgens de officier van justitie uit op € 1.512.600,–, hetgeen ook het bedrag is dat de veroordeelde verplicht is om aan de Staat te betalen.
2.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de veroordeelde heeft op de terechtzitting van 25 april 2022 zeer uitvoerig verweer gevoerd tegen het geschatte bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel. Volgens haar moet dit bedrag worden vastgesteld op € 290.440,– omdat de officier van justitie onvoldoende rekening heeft gehouden met het feit dat de veroordeelde tussen 22 mei 2019 en 8 maart 2021 niet continu gebruik heeft gemaakt van PGP-telefoons en niet dagelijks cocaïne verhandelde.

3.De beoordeling van de vordering

3.1.
Grondslag van de vordering
De veroordeelde is bij vonnis van 12 mei 2022 van deze rechtbank veroordeeld ter zake van de volgende strafbare feiten:
  • deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde lid, vierde lid, vijfde lid, 10a, eerste lid, 11, derde, vijfde lid, en/of 11a van de Opiumwet;
  • eendaadse samenloop van
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
- medeplegen van het voorbereiden of bevorderen van een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, door zich en een ander gelegenheid en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en voorwerpen voorhanden te hebben waarvan wij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd.
De grondslag voor de ontnemingsvordering is derhalve een veroordeling voor strafbare feiten waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd. Voor de ontnemingsvordering betekent dit dat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden gelet op voordeel afkomstig uit strafbare feiten die de veroordeelde heeft begaan en strafbare feiten waarvan aannemelijk is dat veroordeelde deze heeft begaan.
3.2.
Bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen op de hierna te vermelden wettige bewijsmiddelen en ontleent aan de inhoud daarvan tevens de schatting van bedoeld voordeel:
- de verklaring van de veroordeelde, afgelegd ter terechtzitting van 25 april 2022, voor zover inhoudende:
Het klopt dat ik in de periode van 1 juni 2020 tot en met 5 augustus 2020 in totaal 2289 kilo cocaïne in handen heb gehad. Het klopt ook dat ik in de periode van 7 januari 2021 tot en met 28 januari 2021 in totaal 326 kilo cocaïne heb verhandeld, waarvan er op 19 januari 2021 76 zijn gestolen. Daarnaast heb ik in maart in totaal 400 kilo cocaïne verhandeld. Tot 1 juni 2020 kreeg ik er € 100,– per kilo cocaïne voor. Vanaf 1 juni 2020 kreeg ik er € 150,– per kilo voor.
- het vonnis van deze rechtbank van 12 mei 2022, gewezen in de strafzaak tegen de veroordeelde;
- het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 22 maart 2022.
3.3.
Schatting wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank stelt op basis van de hierboven genoemde bewijsmiddelen het volgende vast:
periode
aantal kilo
prijs per kilo
totaal
maart 20
400
€ 100,–
€ 40.000,–
1/6/20-5/8/20
2289
€ 150,–
€ 343.350,–
7/1/21-28/1/21
326
€ 150,–
€ 48.900,–
Dit komt neer op (€ 40.000,– + € 343.350,– + € 48.900,– =) € 432.250,– aan wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank stelt voorop dat extrapolatie over een langere periode dan hierboven is vermeld is toegestaan, mits de uit de bewijsmiddelen volgende feiten en omstandigheden representatief zijn voor die langere periode (zie HR 25 maart 1997, ECLI:NL:HR:1997:AK1364). Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank in dit geval onvoldoende aanknopingspunten voor extrapolatie. De aantallen kilo’s in de hierboven genoemde verschillende periodes lopen namelijk zodanig uiteen dat de veroordeelde niet geacht kan worden over een langere periode (omgerekend) dagelijks min of meer dezelfde hoeveelheden cocaïne te hebben verhandeld. De uit de bewijsmiddelen volgende feiten en omstandigheden zijn dan ook niet zonder meer representatief voor een langere periode. Overigens heeft de officier van justitie op vragen van de rechtbank ter terechtzitting aangegeven dat aan het geschatte aantal van 24 kilo cocaïne per dag gedurende de periode van 19 oktober 2020 tot en met 8 maart 2021 geen berekening ten grondslag ligt.
De rechtbank gaat dus uit van € 432.250,–. Hiervan zal zij uitsluitend de op 19 januari 2021 gestolen kilo’s cocaïne (76) aftrekken, uitgaande van € 150,– per kilo. Dat is € 11.400,–. Met de overige door de verdediging genoemde aftrekposten houdt de rechtbank geen rekening, omdat het bestaan van die posten op geen enkele wijze aannemelijk is gemaakt.
Op grond van het voorgaande is de slotsom dat het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel naar schatting van de rechtbank (€ 432.250,– -/- € 11.400,– =)
€ 420.850,– bedraagt.
3.5.
Betalingsverplichting
De rechtbank zal de veroordeelde de verplichting opleggen tot betaling van € 420.850,– aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

4.Het toepasselijke wetsartikel

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.De beslissing

De rechtbank:
stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 420.850,00;
legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van
€ 420.850,00aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, voorzitter,
mr. L.C. Bannink, rechter,
mr. M.C. Ritsema van Eck-van Drempt, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. H.A.F. Tromp, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 mei 2022.

Voetnoten

1.Eerste ontnemingsdossier, p. 5 – 22.