ECLI:NL:RBDHA:2022:4441

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
10 mei 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1531
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Studiefinanciering en nationaliteitseis voor migrerende werknemers in het kader van EU-recht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 26 april 2022, betreft het geschil de vraag of eiser, een EU-burger die studiefinanciering ontvangt, in de maanden februari en maart 2021 voldoet aan de nationaliteitseis en kan worden aangemerkt als migrerend werknemer. Eiser had eerder studiefinanciering ontvangen, maar verweerder, de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, had in eerdere besluiten bepaald dat eiser niet voldeed aan de nationaliteitseis voor bepaalde maanden. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten en stelt dat hij zijn status als migrerend werknemer heeft behouden, ondanks zijn ontslag bij H&M en de coronamaatregelen. De rechtbank oordeelt dat eiser in de maanden februari en maart 2021 geen migrerend werknemer was, omdat hij geen arbeid verrichtte en niet ingeschreven stond als werkzoekende. De rechtbank volgt de redenering van verweerder dat de peildatum voor studiefinanciering de eerste dag van de maand is, en dat dit niet in strijd is met het Europese recht. De rechtbank verklaart het beroep van eiser gegrond, vernietigt de eerdere besluiten van verweerder en kent eiser proceskostenvergoeding toe. De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder EU-burgers als migrerend werknemer kunnen worden aangemerkt en de toepassing van nationale wetgeving in overeenstemming met EU-recht.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 21/1531

uitspraak van de meervoudige kamer van 26 april 2022 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. G. Gabrelian),
en

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft tegen de hierna onder 3 en 4 te noemen besluiten bezwaar gemaakt.
Verweerder is bij besluit van 14 januari 2021 (het bestreden besluit) deels tegemoet gekomen aan de bezwaren van eiser.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2022. Namens eiser is zijn gemachtigde en mr. P.S. Folsche (kantoorgenoot gemachtigde) verschenen. Namens verweerder heeft mr. B.C. Rots via een online-verbinding deelgenomen aan de zitting.

Overwegingen

Feiten
1. Eiser is burger van één van de lidstaten van de Europese Unie (EU). Eiser volgt de studie Communicatie aan de Haagse Hogeschool.
2. Eiser was naast zijn studie vanaf november 2019 tot juni 2020 op oproepbasis werkzaam bij H&M. In verband met de coronacrisis is eiser bij H&M ontslagen en heeft hij zich op 22 juni 2020 als werkzoekende bij het UWV ingeschreven. Eiser heeft over de periode juli 2020 tot en met oktober 2020 een UWV uitkering ontvangen. Vervolgens heeft hij in de maanden november en december 2020 op oproepbasis werkzaamheden verricht via diverse uitzendbureaus. Na deze maanden heeft eiser vanwege de coronacrisis geen werk meer kunnen vinden. Eiser heeft zich niet meer ingeschreven bij het UWV.
3. Eiser ontving vanaf februari 2020 studiefinanciering omdat hij is aangemerkt als migrerend werknemer. Bij besluit van 2 oktober 2020 (besluit 1) heeft verweerder medegedeeld dat eiser geen recht heeft op studiefinanciering over de periode oktober tot en met december 2020 omdat eiser niet voldoet aan de nationaliteitseis. Hiertegen heeft eiser een bezwaarschrift ingediend.
4. Bij besluit van 13 oktober 2020 (besluit 2) is alsnog studiefinanciering toegekend over de maanden november 2020 tot en met januari 2021. In besluit 2 wordt ook medegedeeld dat eiser, wegens het niet voldoen aan de nationaliteitseis, geen recht op studiefinanciering heeft over de maand oktober 2020 en de maanden februari tot en met december 2021. Ook tegen besluit 2 heeft eiser een bezwaarschrift ingediend.
5. Bij beslissing op bezwaar van 14 januari 2021 wordt alsnog studiefinanciering aan eiser toegekend over de maand oktober 2020. Voor het overige wordt het bezwaar ongegrond verklaard.

Geschil6. In beroep heeft verweerder zich nader op het standpunt gesteld dat alsnog studiefinanciering moet worden toegekend over de periode april tot en met december 2021. Het geschil beperkt zich daarmee tot de vraag of eiser in de maanden februari en maart 2021 aan de nationaliteitseis voldoet en aangemerkt kan worden als migrerend werknemer.

7. Eiser bepleit dat hij in 2021 aangemerkt kan worden als migrerend werknemer. Hij heeft immers op grond van artikel 7, derde lid, onder b van de Europese Richtlijn 2004/38/EG betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor burgers van de Unie en hun familieleden (Richtlijn 2004/38/EG) zijn status als werknemer behouden. Eiser verwijst in dat kader ook naar jurisprudentie van de rechtbank Assen [1] . Verder wijst eiser op het feit dat hij in 2021 624 uur heeft gewerkt en om die reden alleen al als migrerend werknemer moet worden aangemerkt. Op grond van de Beleidsregel controlebeleid migrerend werknemerschap [2] (de Beleidsregel) van verweerder komt immers het gemiddeld aantal uren per maand uit boven de 57 uur en komt eiser in aanmerking voor studiefinanciering. Vervolgens stelt eiser dat het peilmoment dat wordt gehanteerd voor de toekenning van studiefinanciering in strijd is met het Unierecht. Eiser heeft een nieuw arbeidscontract gesloten op 22 maart 2021. Doordat verweerder als peilmoment voor de studiefinanciering 1 maart 2021 hanteert is er sprake van een beperking. Deze beperking staat niet in de Beleidsregel. Voorts stelt eiser dat er sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel aangezien verweerder in andere zaken niet als peildatum de eerste dag van de maand hanteert en wel studiefinanciering toekent ook al is het arbeidscontract in de loop van de maand ingegaan. Verder stelt eiser dat, nu in bezwaar deels tegemoet is gekomen, verweerder ten onrechte geen proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase heeft toegekend.
8. Verweerder stelt dat terecht aan eiser over de maanden februari en maart 2021 geen studiefinanciering is toegekend. Eiser is gedurende die maanden geen migrerend werknemer. Ook heeft hij de status van migrerend werknemer op grond van artikel 7, derde lid van de Richtlijn 2004/38/EG niet behouden. Eiser heeft niet aangetoond dat er sprake was van onvrijwillige werkloosheid of dat hij zijn werkzaamheden heeft verloren ten gevolge van de coronamaatregelen. Als peildatum voor de toekenning van studiefinanciering geldt de eerste dag van de maand. Dit volgt uit artikel 1.2 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) en niet uit het Beleid. Verweerder bestrijdt dat in andere gevallen van deze peildatum is afgeweken.
Beoordeling van het geschil
Wettelijk kader
9. Op grond van artikel 45, eerste lid, van het VWEU is het verkeer van werknemers binnen de Europese Unie vrij. Ingevolge het tweede lid van dit artikel houdt dit de afschaffing in van elke discriminatie op grond van de nationaliteit tussen de werknemers der lidstaten, wat betreft de werkgelegenheid, de beloning en de overige arbeidsvoorwaarden. Het werknemersbegrip in de zin van artikel 45 van het VWEU heeft een communautaire inhoud en mag niet beperkt worden uitgelegd. Voor de vraag of een EU-burger werknemer is, is bepalend of hij reële en daadwerkelijke arbeid verricht, die niet van zo geringe omvang is dat het om louter marginale en bijkomstige werkzaamheden gaat [3] . Uit de rechtspraak van het HvJ volgt ook dat de feitelijke beoordeling of een betrokkene de status van werknemer heeft, door de nationale rechter moet worden verricht. De nationale rechter moet zich baseren op objectieve criteria en alle omstandigheden van de zaak die te maken hebben met de aard van zowel de betrokken werkzaamheden als de betrokken arbeidsverhouding, in hun geheel beoordelen. Hoofdkenmerk van de arbeidsverhouding is dat iemand gedurende een bepaalde tijd voor een ander en onder diens gezag werkzaamheden verricht en hiervoor een beloning ontvangt [4] . De geringe hoogte van de beloning, de herkomst van de middelen waaruit deze wordt betaald, de meer of minder grote productiviteit van betrokkene of het feit dat deze maar een klein aantal uren per week werkt, sluiten niet uit dat iemand als werknemer in de zin van artikel 45 van het VWEU wordt aangemerkt. [5]
10. Artikel 7, eerste lid, van de Verordening (EU) nr. 492/2011 bepaalt dat een werknemer die onderdaan is van een lidstaat op het grondgebied van andere lidstaten niet op grond van zijn nationaliteit anders mag worden behandeld dan de nationale werknemers, wat betreft alle voorwaarden voor tewerkstelling en arbeid, met name op het gebied van beloning, ontslag, en, indien hij werkloos is geworden, wederinschakeling in het beroep of wedertewerkstelling. Op grond van het tweede lid geniet hij er dezelfde sociale en fiscale voordelen als de nationale werknemers.
11. Op grond artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de Richtlijn 2004/38/EG heeft iedere burger van de Unie het recht gedurende meer dan drie maanden op het grondgebied van een andere lidstaat te verblijven indien hij in het gastland werknemer of zelfstandige is. Op grond van het derde lid, aanhef en sub b van dit artikel geldt dat voor de toepassing van lid 1 onder a, een burger van de Unie zijn status van werknemer of zelfstandige behoudt in het geval dat hij zich bevindt, na ten minste één jaar te hebben gewerkt, in een toestand van naar behoren vastgestelde onvrijwillige werkloosheid en zich als werkzoekende bij de bevoegde dienst voor arbeidsvoorziening heeft ingeschreven. Op grond van het derde lid, aanhef en sub c van dit artikel geldt dat voor de toepassing van lid 1, onder a, een burger van de Unie zijn status van werknemer of zelfstandige behoudt in het geval dat hij zich bevindt in een toestand van naar behoren vastgestelde onvrijwillige werkloosheid na afloop van een tijdelijke arbeidsovereenkomst voor minder dan één jaar of hij in de eerste twaalf maanden onvrijwillig werkloos is geworden en zich als werkzoekende bij de bevoegde dienst voor arbeidsvoorziening heeft ingeschreven. In dit geval blijft de status van werknemer ten minste zes maanden behouden.
12. Artikel 24, eerste lid, van de Richtlijn 2004/38/EG bepaalt dat, onverminderd specifieke, in het Verdrag en het afgeleide recht uitdrukkelijk opgenomen bepalingen, iedere burger van de Unie die op basis van deze richtlijn op het grondgebied van een gastland verblijft, binnen het toepassingsgebied van het Verdrag dezelfde behandeling als de onderdanen van dat gastland geniet. […]
Het tweede lid bepaalt dat, in afwijking van het eerste lid het gastland niet verplicht is […] om vóór de verwerving van het duurzame verblijfsrecht steun voor levensonderhoud toe te kennen voor studies, inclusief beroepsopleiding, in de vorm van een studiebeurs of -lening, aan andere personen dan werknemers […].
13. EU-studenten die kunnen worden aangemerkt als migrerend werknemer als bedoeld in artikel 45 van het VWEU komen op grond van artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wsf 2000 in aanmerking voor studiefinanciering. Artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onderdeel b van de Wsf 2000 bepaalt dat voor studiefinanciering een studerende in aanmerking kan komen die niet de Nederlandse nationaliteit bezit maar wel ingevolge een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie op het terrein van de studiefinanciering met een Nederlander wordt gelijkgesteld.
14. Artikel 3.19, eerste lid, van de Wsf 2000 bepaalt dat de Minister studiefinanciering toekent aan degene die daartoe een aanvraag heeft ingediend en die voldoet aan de voorschriften gegeven bij of krachtens deze wet.
15. Ter uitvoering van artikel 2.2 van de Wsf 2000 heeft verweerder de Beleidsregel [6] vastgesteld, die op 1 januari 2014 in werking is getreden. In deze Beleidsregel gaat de Dienst Uitvoering Onderwijs ervan uit dat iedere studerende afkomstig uit een van de lidstaten van de Europese Unie die over de controleperiode 56 uur of meer gemiddeld per maand heeft gewerkt, of als de studerende meer dan 50% van de bijstandsnorm die voor die persoon geldt aan inkomen heeft verdiend zonder meer de status van migrerend werknemer heeft en daarmee recht heeft op studiefinanciering in dat studiefinancieringstijdvak. Bij het vaststellen van het criterium van gemiddeld 56 uur per maand houdt verweerder in beginsel tot een hoogte van één maand rekening met vakanties en eventuele ziekte.
Tegemoetkoming in bezwaar
16. Bij beslissing op bezwaar van 14 januari 2021 heeft verweerder alsnog studiefinanciering aan eiser toegekend over de maand oktober 2020. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat ten onrechte geen proceskostenvergoeding voor de bezwaarprocedure aan eiser is toegekend en verzocht aan de rechtbank om dit alsnog toe te kennen. Reeds hierom is het beroep gegrond.
Tegemoetkoming in beroep
17. Verweerder heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat aan eiser over de periode april tot en met december 2021 alsnog studiefinanciering dient te worden toegekend. De rechtbank volgt verweerder hierin en zal mede om die reden het beroep gegrond verklaren.
Behoud status migrerend werknemer
18. Eiser heeft zich, met een beroep op artikel 7, derde lid, onder b van Richtlijn 2004/38/EG, op het standpunt gesteld dat hij zijn status van werknemer heeft behouden. Naar het oordeel van de rechtbank kan eiser zich niet beroepen op bovengenoemd artikel. Na zijn ontslag bij H&M heeft eiser zich ingeschreven bij het UWV en ingevolge het derde lid, onder c, van het hiervoor genoemde artikel naast zijn werkloosheidsuitkering studiefinanciering ontvangen gedurende zeven maanden. Dit is in deze procedure niet in geschil. Gedurende de maanden februari en maart 2021 had eiser geen werkkring en stond hij evenmin ingeschreven als werkzoekende bij het UWV waardoor artikel 7, derde lid, van Richtlijn 2004/38/EG toepassing mist. Eiser verwijst daarnaast naar een uitspraak van de rechtbank Assen van 23 juni 2006 [7] waarin onder meer is opgenomen dat het per studiefinancieringstijdvak beoordelen of iemand aangemerkt kan worden als migrerend werknemer zich niet verhoudt met de jurisprudentie van het HvJ waarin is bepaald dat de beëindiging van een arbeidsverhouding niet automatisch het verlies van werknemerschap met zich brengt.
Als hoofdregel heeft te gelden dat wanneer een arbeidsverhouding is geëindigd, de betrokkene in beginsel zijn status als migrerend werknemer verliest. In genoemde zaak van rechtbank Assen wordt verwezen naar een arrest van het HvJ van 12 mei 1998 [8] waarin is bepaald dat bepaalde rechten ook aan werknemers die geen dienstverband meer hebben, worden gewaarborgd. In dat arrest was sprake van een uitkering in het kader van het sociaal zekerheidsrecht. Naar het oordeel van de rechtbank kan studiefinanciering niet gelijk worden gesteld aan een uitkering op grond van een sociale verzekering. Op grond van dit arrest van het HvJ kan naar het oordeel van de rechtbank daarom niet worden geconcludeerd dat eiser in februari en maart 2021 aangemerkt moet worden als migrerend werknemer.
Eiser beroept zich daarnaast op het urenaantal zoals opgenomen in de Beleidsregel van verweerder. De Beleidsregel mist in onderhavige zaak echter toepassing, aangezien eiser gedurende de in geschil zijnde periode februari en maart 2021 geen arbeid verrichtte.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, komt eiser over de maanden februari en maart 2021 geen recht op studiefinanciering toe.
Peilmoment toekenning studiefinanciering
19. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder ten onrechte als peilmoment de eerste dag van de maand hanteert waardoor eiser, die op 22 maart 2021 via een uitzendbureau is gaan werken bij D&B Facility Management B.V., pas met ingang van april 2021 voor studiefinanciering in aanmerking komt. Het hanteren van de eerste van de maand als peilmoment is volgens eiser in strijd met het Unierecht.
20. Ter beantwoording van de vraag of iemand aangemerkt kan worden als migrerend werknemer is artikel 45 van het VWEU en de jurisprudentie van het HvJ omtrent het begrip werknemer bepalend. Deze Europeesrechtelijke toets van het begrip werknemerschap neemt niet weg dat verweerder gehouden is de nationale wetgeving toe te passen, voor zover deze niet strijdig is met het Europese recht. Ingevolge artikel 1.2 van de Wsf 2000 is als peilmoment de toestand op de eerste dag van de maand bepalend. Dit uitvoeringsvoorschrift opgenomen in de nationale wetgeving acht de rechtbank niet strijdig met het Europese begrip werknemer; artikel 45 van het VWEU vermeldt geen tijdstip of peilmoment per wanneer iemand als werknemer wordt aangemerkt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder derhalve terecht het standpunt ingenomen dat eiser op 1 maart 2021 nog niet kan worden aangemerkt als migrerend werknemer.
Gelijkheidsbeginsel
21. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel aangezien hem gevallen bekend zijn waarin verweerder voor Nederlandse studenten wel een ander peilmoment voor de toekenning van studiefinanciering hanteert dan de eerste dag van de maand ingevolge artikel 1.2 van de Wsf 2000. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet. Er is geen sprake van gelijke gevallen. Voor het toekennen van studiefinanciering aan studenten met de Nederlandse nationaliteit gelden immers andere voorwaarden. Hierbij speelt de vraag of zij voldoen aan de nationaliteitseis immers geen rol.
Slotsom
22. Gelet op wat is overwogen onder 16 en 17 zal het beroep gegrond worden verklaard.
Proceskosten
23. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.059 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 541, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1). Uit de stukken kan de rechtbank niet opmaken dat in de bezwaarfase een hoorzitting heeft plaatsgevonden. De rechtbank ziet voorts geen reden om, zoals eiser heeft gevraagd, het gewicht van deze zaak op ‘zwaar’ vast te stellen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept de besluiten van 2 oktober 2020 en 13 oktober 2020;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.059;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A. Dirks, voorzitter, en mr. A.D. van Riel en
mr. J.G.E. Gieskes, leden, in aanwezigheid van mr. B. van Eeuwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 april 2022.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Voetnoten

1.Rechtbank Assen, 23 juni 2006, ECLI:NL:RBASS:2006:AY2634.
2.Beleidsregel van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 13 december 2012, nr.
3.HvJ 26 februari 1992, V.J.M. Raulin v Minister van Onderwijs en Wetenschappen, C-357/89,
4.Zie bijvoorbeeld de arresten van het HvJ van 3 juli 1986, Lawrie-Blum, ECLI:EU:C:1986:284, en
5.Zie ECLI:NL:CRVB:2019:3700. Hierin staat een verwijzing naar het arrest van het HvJ van
6.Staatscourant 2013, 6218
7.Rechtbank Assen, 23 juni 2006, ECLI:NL:RBASS:2006:AY2634
8.HvJ 12 mei 1998, C-85/96, Marinez Sala