ECLI:NL:RBDHA:2022:4353

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 mei 2022
Publicatiedatum
9 mei 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 236
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit inzake openbaarmaking op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) door het college van burgemeester en wethouders van Teylingen

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 11 mei 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Teylingen inzake de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Eiser, handelend onder de naam [h.o.d.n.], heeft verzocht om openbaarmaking van documenten die verband houden met de instelling van een ondernemersfonds, waarover de gemeenteraad van Teylingen in 2016 en 2017 heeft besloten. Het college heeft bij besluit van 17 juli 2020 een aantal documenten gedeeltelijk openbaar gemaakt, maar bij het bestreden besluit van 15 december 2020 heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen dit bestreden besluit beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat het college ten onrechte documenten heeft achtergehouden en een disproportionele vorm van anonimiseren heeft toegepast. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college zorgvuldig heeft gezocht naar de gevraagde documenten en dat eiser niet heeft aangetoond dat er meer documenten onder de reikwijdte van het Wob-verzoek vallen. De rechtbank oordeelt dat het college terecht de persoonlijke levenssfeer van ambtenaren en andere betrokkenen heeft beschermd door bepaalde gegevens niet openbaar te maken.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/236

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 mei 2022 in de zaak tussen

[eiser] , handelend onder de naam van [h.o.d.n.], te [vestigingsplaats] , eiser
en

het college van burgemeester en wethouders van Teylingen, verweerder

(gemachtigden: mr. A.J. Pfeifer en ing F.G. Wulp).

Procesverloop

Bij besluit van 17 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder beslist op het verzoek van eiser op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Bij besluit van 15 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Eiser heeft toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 april 2022 via een beeldverbinding. Daaraan namen deel eiser en de gemachtigden van verweerder.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1.1.
De gemeenteraad van Teylingen heeft besloten om, op verzoek van de Teylingen Ondernemers Vereniging (TOV), gedurende een pilotfase van twee jaar, 2016 en 2017, medewerking te verlenen aan de instelling van een ondernemersfonds.
1.2.
Eiser heeft verzocht om op grond van de Wob de volgende documenten openbaar te maken:
Alle correspondentie (e-mails briefwisselingen gespreksverslagen) tussen:
- ex wethouder [A] en [advocatenkantoor] Advocaten m.b.t. het ondernemersfonds Teylingen en de TOV Teylingen;
- leden van het College en het ondernemersfonds Teylingen en de TOV tot op heden;
- de leden van het College onderling m.b.t. het ondernemersfonds en de TOV;
- het College en de Gemeenteraad m.b.t. de TOV en het ondernemersfonds Teylingen;
- ex wethouder [A] en de TOV inclusief het ondernemersfonds Teylingen.
Wat heeft verweerder besloten?
2. Verweerder heeft bij het primaire besluit een aantal documenten geheel of gedeeltelijk openbaar gemaakt. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd en een inventarislijst toegevoegd waarin per document de weigeringsgrond van de Wob is vermeld. De passages die onleesbaar zijn gemaakt zijn geweigerd ofwel omdat het belang van openbaarmaking daarvan niet opweegt tegen bescherming van de persoonlijke levenssfeer [1] ofwel omdat het gaat om persoonlijke beleidsopvattingen in documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, terwijl deze informatie niet kan worden verstrekt in niet tot personen herleidbare vorm [2] .
Wat vindt eiser?
3. Eiser stelt dat uit de aan hem verzonden openbaar gemaakte stukken blijkt dat verweerder stukken heeft achtergehouden. Er ontbreken stukken als:
- alle correspondentie (e-mails, briefwisselingen en gespreksverslagen) tussen leden van het College onderling met betrekking tot het OFT en de TOV;
- alle correspondentie (e-mails, briefwisselingen en gespreksverslagen) tussen wethouder [A] en de TOV inclusief het OFT en
- de stukken waaruit blijkt dat de OFT in de eerste twee jaren is gecontroleerd, zoals in het convenant tussen verweerder en het OFT is afgesproken.
Verder vindt eiser dat verweerder een disproportionele vorm van anonimiseren heeft toegepast waardoor het doel van het WOB-verzoek wordt gefrustreerd. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob van toepassing heeft geacht. Zoals de hoogste bestuursrechter heeft overwogen in haar uitspraak van 1 juli 2015 [3] kan, waar het het beroepshalve functioneren van ambtenaren betreft, slechts in beperkte mate een beroep worden gedaan op het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
Verder stelt eiser dat verweerder ten onrechte de weigeringsgrond van artikel 11, eerste lid, van de Wob heeft toegepast. Verweerder kan de persoonlijke beleidsopvattingen verstrekken in niet tot personen herleidbare vorm.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4.1.
Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [4] is het, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, dat document toch onder het bestuursorgaan berust. Verweerder heeft gesteld dat hij grondig en zorgvuldig heeft gezocht naar documenten die onder de reikwijdte van het Wob-verzoek vallen. Eiser heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die aannemelijk maken dat verweerder over méér stukken moet beschikken. De enkele mededeling van eiser dat hij nog stukken mist is daartoe onvoldoende.
4.2.
Zoals eiser terecht stelt, kan als het gaat om het beroepshalve functioneren van ambtenaren, slechts in beperkte mate een beroep worden gedaan op het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Dat ligt anders als het gaat om het openbaar maken van namen. Namen zijn persoonsgegevens en het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer kan zich tegen openbaarmaking daarvan verzetten.
De rechtbank heeft met toestemming van eiser kennis genomen van de niet openbaar gemaakte gegevens. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zich verzet tegen openbaarmaking van de namen en overige persoonsgegevens van de in de stukken genoemde ambtenaren, die niet wegens hun functie in de openbaarheid treden. Ook heeft verweerder terecht gesteld dat het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zich verzet tegen openbaarmaking van de adresgegevens van de raadsleden, die wel wegens hun functie in de openbaarheid treden. Tot slot heeft verweerder terecht ook de namen van andere personen die geen publieke functie vervullen onleesbaar gemaakt ter bescherming van hun persoonlijke levenssfeer. De namen van de stuurgroep VOT hoefde verweerder echter niet onleesbaar te maken omdat deze al openbaar waren gemaakt op de website van de VOT.
4.3.
Verweerder heeft terecht de in de documenten voorkomende persoonlijke beleidsopvattingen voor intern beraad niet openbaar gemaakt. Deze persoonlijke beleidsopvattingen lenen zich niet voor openbaarmaking in niet tot personen herleidbare vorm, omdat uit de context afgeleid kan worden van wie de persoonlijke beleidsopvattingen afkomstig zijn.
4.4.
Het beroep is ongegrond.
4.5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Leijten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 mei 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob
2.Artikel 11, eerste en tweede lid, van de Wob
3.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 1 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2060
4.Uitspraak van de Afdeling van 18 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2753