ECLI:NL:RBDHA:2022:4347

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
9 mei 2022
Zaaknummer
09/797084-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan hennepteelt en diefstal van elektriciteit met overschrijding van de redelijke termijn

De rechtbank Den Haag heeft op 26 april 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplichtigheid aan hennepteelt en diefstal van elektriciteit. De verdachte, geboren op een onbekende datum en momenteel gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Alphen aan den Rijn, werd beschuldigd van het telen van hennepplanten in een pand in Waddinxveen en het stelen van elektriciteit van Stedin Netbeheer B.V. De zaak kwam voor de rechtbank na een lange procedure, waarbij de redelijke termijn voor vervolging aanzienlijk was overschreden, met meer dan vier jaar. De officier van justitie had een ontnemingsvordering aangekondigd, maar er was een afdoeningsafspraak gemaakt waarbij de verdachte schuldig werd verklaard zonder oplegging van straf, conform artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank oordeelde dat de overschrijding van de redelijke termijn niet leidde tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, maar dat het wel een strafverminderende factor was. De rechtbank verklaarde de verdachte schuldig aan de subsidiaire tenlasteleggingen van medeplichtigheid aan hennepteelt en diefstal van elektriciteit, maar legde geen straf op, gezien de omstandigheden van de zaak en de persoonlijke situatie van de verdachte. De benadeelde partij, Stedin Netbeheer B.V., werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de schade niet rechtstreeks was toegebracht door het bewezen verklaarde feit.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/797084-16
Datum uitspraak: 26 april 2022
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
op dit moment uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Alphen aan den Rijn, locatie Eikenlaan.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is opnieuw aangevangen en gehouden op de terechtzitting van 12 april 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.P. Tuinenburg en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. J.M. Keizer naar voren is gebracht.
De officier van justitie heeft op de terechtzitting van 12 april 2022 medegedeeld dat hij voornemens is een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken indien een schikkingsovereenkomst dienaangaande met de verdediging niet wordt nagekomen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2015 tot en met 24 september 2015 te Waddinxveen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres 2] ) een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
een of meer onbekend gebleven personen in of omstreeks de periode van 1 juli 2015 tot en met 24 september 2015 te Waddinxveen met elkaar, althans één van hen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan de [adres 2] een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 1 juli 2015 tot en met 24 september 2015 te Waddinxveen, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen;
2.
hij op of omstreeks 25 september 2015 te Waddinxveen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 655 hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij in of omstreeks omstreeks de periode van 1 juli 2015 tot en met 25 september 2015 te Waddinxveen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Stedin Netbeheer B.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of een onbekend gebleven persoon op of omstreeks de periode van 1 juli 2015 tot en met 25 september 2015 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een pand (gelegen aan de [adres 2] ) heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan naam Stedin Netbeheer BV, in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of die onbekend gebleven persoon en/of zijn/hun mededader(s) en/of aan verdachte bij het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 1 juli 2015 tot en met 25 september 2015 opzettelijk behulpzaam is geweest door dat pand (gelegen aan de [adres 2] ) ter beschikking te stellen.

3.De afdoeningsafspraak en de beoordeling

In 2020 is er contact geweest tussen de officier van justitie en de raadsman met betrekking tot een ontnemingsvordering naar aanleiding van de onderhavige zaak en is het tot een vergelijk gekomen. De verdediging en het openbaar ministerie hebben afgesproken dat de officier van justitie in de onderhavige zaak zal eisen om de verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf (ex artikel 9a Wetboek van Strafrecht) (hierna: Sr), nu er op 2 juni 2021 een schikking is getroffen ex artikel 511c van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) die ziet op betaling van € 9.456,50 als wederrechtelijk verkregen voordeel ter voorkoming van een ontnemingsvordering ex artikel 36e Sr (hierna: de afdoeningsafspraak).
De rechtbank heeft kennis genomen van de afdoeningsafspraak. De rechtbank overweegt dat zij bij haar oordeel over de strafzaak niet is gebonden aan de afdoeningsafspraak. Het beoordelingskader in deze strafzaak wordt, net als in andere strafzaken, bepaald door de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv. De rechtbank zal deze vragen bij haar beoordeling van deze zaak onverkort hanteren zoals zij bij aanvang van de zitting kenbaar heeft gemaakt aan de procesdeelnemers.

4.De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

4.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft onder verwijzing naar een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte, gelet op het feit dat de redelijke termijn in de onderhavige zaak, net als in die zaak, in aanzienlijke mate is overschreden. [1] Voor zover relevant zal de rechtbank hierna nader ingaan op hetgeen de raadsman hiertoe heeft gesteld.
4.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich verzet tegen de niet-ontvankelijkverklaring. Voor zover relevant zal de rechtbank hierna nader ingaan op hetgeen de officier van justitie hiertoe heeft gesteld.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank constateert, met de verdediging, dat in de onderhavige zaak sprake is van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De ten laste gelegde feiten zouden zich hebben voorgedaan in de periode van 1 juli 2015 tot en met 25 september 2015. De rechtbank stelt vast dat de termijn is aangevangen op de dag dat de verdachte in verzekering is gesteld, namelijk op 10 november 2015. Het proces-verbaal is gesloten op 5 januari 2016, nadien heeft er geen onderzoek meer plaatsgevonden. Pas op 4 januari 2018 heeft de zaak op een zogenoemde regie-zitting gestaan. Geconstateerd is toen dat de zaak klaar was voor inhoudelijke behandeling; de verdediging had geen onderzoekswensen. In 2020 is er contact geweest tussen de officier van justitie en de raadsman met betrekking tot de ontneming in de onderhavige zaak en in 2021 is de afdoeningsafspraak tot stand gekomen.
Op 12 april 2022 heeft, na hernieuwde aanvang van het onderzoek, de inhoudelijk behandeling ter terechtzitting plaatsgevonden.
De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn in aanzienlijke mate is overschreden, namelijk met (ruim) 4 jaar en 5 maanden.
Het is vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat een overschrijding van de redelijke termijn in de regel tot strafvermindering leidt en niet tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging van de verdachte. In de genoemde omstandigheden ziet de rechtbank, anders dan de raadsman, geen aanleiding om af te wijken van de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad.
De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte.

5.De bewijsbeslissing

5.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van de onder 1 primair, 2 en 3 primair ten laste gelegde feiten en tot bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair en 3 subsidiair ten laste gelegde feiten.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de onder 1 primair, 2 en 3 primair ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van de onder 1 subsidiair en 3 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
5.3.
Vrijspraak
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat de onder 1 primair, 2 en 3 primair ten laste gelegde feiten niet wettig en overtuigend zijn bewezen.
5.4.
Opgave van bewijsmiddelen [2]
De rechtbank zal voor de feiten 1 subsidiair en 3 subsidiair met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft deze feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman met betrekking tot deze feiten geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 12 april 2022;
2. Het proces-verbaal van verhoor verdachte, opgemaakt op 10 november 2015 (p. 3740);
3. Het proces-verbaal van aangifte door [naam 1] , namens Stedin Netbeheer B.V., met bijlage, opgemaakt op 9 oktober 2015 (p. 290-295);
4. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] , opgemaakt op 6 oktober 2015 (p. 284-285);
5. Het proces-verbaal van bevindingen (onderzoek hennepkwekerij, [adres 2] te Waddinxveen), opgemaakt op 23 oktober 2015 (p. 130-136);
6. Het proces-verbaal van sporenonderzoek, opgemaakt op 30 september 2015 (p. 172-175);
7. Het geschrift, te weten rapport sporenonderzoek, opgemaakt op 11 november 2015 (p. 176-177);
8. Het geschrift, te weten de Bijlage van het deskundigenrapport ‘DNA-onderzoek aan een referentiemonster van een verdachte’ ( [medeverdachte 2] ), opgemaakt op 27 oktober 2015 (p. 127-128);
9. Het deskundigenrapport ‘DNA-onderzoek aan een referentiemonster van een verdachte’ ( [medeverdachte 1] ) met bijlage, op 9 december 2015 opgemaakt en ondertekend door [naam 2] , MSc, NFI-deskundige op het gebied van forensisch DNA-onderzoek (p. 9698).
5.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
personen in de periode van 1 juli 2015 tot en met 24 september 2015 te Waddinxveen met elkaar, telkens opzettelijk
hebbengeteeld in een pand aan de [adres 2] een groot aantal hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, bij het plegen van welke misdrijven verdachte in de periode van 1 juli 2015 tot en met 24 september 2015 te Waddinxveen, telkens opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen;
3.
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]
inde periode van 1 juli 2015 tot en met 25 september 2015 te
Waddinxveen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een pand (gelegen aan de [adres 2] )
hebbenweggenomen een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan Stedin Netbeheer BV, bij het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 1 juli 2015 tot en met 25 september 2015 opzettelijk behulpzaam is geweest door dat pand (gelegen aan de [adres 2] ) ter beschikking te stellen.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.
In de tenlastelegging onder 3 subsidiair is als pleegplaats ’s-Gravenhage genoemd. Dit moet een kennelijke verschrijving zijn. In het onder 3 primair tenlastegelegde, alsook in het onder 1 en 2 tenlastegelegde, staat immers Waddinxveen als pleegplaats vermeld, met vermelding van het adres [adres 2] dat ook in het onder 3 subsidiair tenlastegelegde staat vermeld. De rechtbank zal de tenlastelegging dan ook verbeterd lezen en – kortgezegd – medeplichtigheid aan de diefstal van elektriciteit gepleegd in
Waddinxveenbewezen verklaren. De verdediging is door deze verbeterde lezing niet in haar belangen geschaad. Tijdens het onderzoek ter zitting heeft de verdachte er immers blijk van gegeven te begrijpen dat hem dit feit gepleegd te Waddinxveen (en niet elders) werd verweten.

6.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

7.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

8.Schuldigverklaring zonder oplegging van straf

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte schuldig wordt verklaard zonder oplegging van straf (toepassing van artikel 9a Sr).
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit de officier van justitie te volgen in zijn vordering.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden schuldigverklaring zonder oplegging van straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan het medeplegen van hennepteelt en diefstal in vereniging van de daarvoor benodigde elektriciteit. De verdachte stelde hiertoe een pand op een industrieterrein ter beschikking dat hij speciaal voor dit doel had gehuurd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte. Hieruit blijkt dat de verdachte in 2021 is veroordeeld wegens het plegen van een Opiumwet feit.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 22 maart 2022 waarin wordt geadviseerd geen bijzondere voorwaarden op te leggen.
De rechtbank heeft acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin is als uitgangspunt voor hennepkwekerijen van een omvang als in deze zaak aan de orde een taakstraf van 180 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden vermeld. De rechtbank ziet in het navolgende echter aanleiding om tot een andere afdoening te komen.
In artikel 63 Sr is bepaald dat de rechtbank rekening kan houden met de bepalingen over gelijktijdige bestraffing wanneer een verdachte na een veroordeling wordt berecht voor een strafbaar feit dat is gepleegd vóór die eerdere veroordeling. Gelet hierop, houdt de rechtbank, in strafverminderende zin, rekening met de veroordeling in 2021.
De rechtbank kent verder – in strafverminderende zin – bijzonder gewicht toe aan het hiervoor uiteengezette tijdsverloop en de aanzienlijke mate waarin de redelijke termijn voor vervolging van deze strafbare feiten is overschreden, te weten met (ruim) vier jaar en vijf maanden.
Gelet hierop komt de rechtbank tot het oordeel dat met het opleggen van een straf thans geen redelijk strafdoel meer is gediend.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat een schuldigverklaring zonder oplegging van straf in deze zaak passend is.

9.De vordering van de benadeelde partij

Stedin Netbeheer B.V. heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 8.159,69 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Op het voegingsformulier is als plaats van het strafbare feit het adres [adres 3] vermeld en de vordering is onderbouwd met stukken die tevens zien op dat adres.
9.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bewezen verklaard dat de verdachte – kort gezegd – behulpzaam is geweest bij de diefstal van elektriciteit, toebehorend aan Stedin N.V.. Dit strafbare feit is gepleegd aan de [adres 2] te Waddinxveen. De schade die Stedin N.V. vordert ziet evenwel – zo blijkt uit het voegingsformulier – op een ander adres, namelijk de [adres 3] te Den Haag. De rechtbank kan bij deze stand van zaken niet tot het oordeel komen dat de gevorderde schade rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit (als bedoeld in artikel 361, tweede lid, onder b Sv) en zal de benadeelde partij dan ook niet-ontvankelijk in haar vordering verklaren.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2 en 3 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 subsidiair en 3 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 5.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 subsidiair:
medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 3 subsidiair:
medeplichtigheid aan diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart de verdachte schuldig zonder oplegging van straf;
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.P.M. Loos, voorzitter,
mr. J. Snoeijer, rechter,
mr. C. van Hees, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Molenaar, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 april 2022.

Voetnoten

2.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2015281721, van de politie eenheid Den Haag, district Alphen aan den Rijn-Gouda, basisteam Kaag en Braassem, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 342).