Uitspraak
1.Het onderzoek ter terechtzitting
2.Tenlastelegging
bijlagedie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
3.Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
4.Beslissing
niet-ontvankelijkin de vervolging van verdachte.
Rechtbank Amsterdam
In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 16 maart 2022 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging van de verdachte. De zaak betreft een aantal ten laste gelegde feiten van oplichting en afdreiging die zich hebben voorgedaan tussen januari en maart 2015. De verdachte is in 2015 in verzekering gesteld, maar de zaak heeft sindsdien een aanzienlijke vertraging opgelopen. De officier van justitie heeft gevorderd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard, omdat de redelijke termijn voor vervolging in deze zaak met ruim 4 jaar en 11 maanden is overschreden. De verdediging heeft zich niet verzet tegen deze vordering.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het Openbaar Ministerie na een pro forma-zitting in september 2015 geen verdere stappen heeft ondernomen in de zaak, waardoor deze stil is komen te liggen. De rechtbank heeft in haar oordeel meegewogen dat de belangen van de slachtoffers en de samenleving bij een effectieve vervolging moeten worden afgewogen tegen het belang van de verdachte om niet langer onder de dreiging van vervolging te leven. Gezien de omstandigheden, waaronder de lange vertraging die aan het Openbaar Ministerie te wijten is, heeft de rechtbank besloten om het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging van de verdachte.
De rechtbank heeft ook het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven. Dit vonnis is uitgesproken in het openbaar en is ondertekend door de rechters die de zaak hebben behandeld.