ECLI:NL:RBDHA:2022:4331
Rechtbank Den Haag
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Verzoek om vergoeding van kosten rechtsbijstand na sepot in strafzaak betreffende coronademonstratie
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 22 februari 2022 uitspraak gedaan in een verzoek ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van een verzoeker die was betrokken bij een coronademonstratie. De strafzaak tegen de verzoeker was geëindigd door een sepotbeslissing van de officier van justitie, die de zaak had geseponeerd wegens de ouderdom van het feit. De verzoeker had een schadevergoedingsverzoek ingediend voor de kosten van rechtsbijstand, maar de rechtbank oordeelde dat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren om deze kosten te vergoeden. De rechtbank overwoog dat de verzoeker, ondanks dat hij niet ter zitting was verschenen, wel degelijk een stevige verdenking had en dat de kosten voor rechtsbijstand voor zijn rekening dienden te blijven. De rechtbank concludeerde dat de verzoeker niet had aangetoond dat hij niet aanwezig was om te demonstreren en dat hij de vordering van de politie had genegeerd. De rechtbank wees het verzoek om vergoeding van de kosten af, met de overweging dat de kosten van rechtsbijstand niet voor vergoeding in aanmerking kwamen.