ECLI:NL:RBDHA:2022:4330
Rechtbank Den Haag
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Verzoek om vergoeding van kosten van rechtsbijstand na sepot in strafzaak betreffende coronademonstratie
Op 22 februari 2022 heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een verzoek ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van een verzoeker die betrokken was bij een coronademonstratie. De strafzaak tegen de verzoeker was geëindigd door een sepotbeslissing van de officier van justitie op 17 augustus 2021, vanwege de ouderdom van het feit. De verzoeker had een schadevergoedingsverzoek ingediend voor de kosten van zijn advocaat en de kosten van het indienen van het verzoekschrift. Tijdens de behandeling in raadkamer op 8 februari 2022 was de verzoeker niet aanwezig, maar zijn advocaat en de officier van justitie waren wel aanwezig.
De officier van justitie heeft het verzoek afgewezen, omdat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker tijdig en correct in zijn verzoek was ontvangen. De rechtbank heeft het beoordelingskader van artikel 530 Sv uiteengezet, waarbij de rechter moet beoordelen of het redelijk is dat de nadelige gevolgen van de verdenking niet voor rekening van de verzoeker komen, maar door de Staat worden gedragen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er voldoende verdenking tegen de verzoeker bestond, waardoor de kosten van rechtsbijstand voor zijn rekening blijven. De rechtbank heeft het verzoek om vergoeding van de kosten afgewezen, omdat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren.
De rechtbank heeft in haar beslissing benadrukt dat de onschuldpresumptie van toepassing is, maar dat dit niet betekent dat de kosten van rechtsbijstand automatisch vergoed moeten worden. De rechtbank heeft de beslissing op 22 februari 2022 uitgesproken, waarbij het verzoek werd afgewezen.