ECLI:NL:RBDHA:2022:4330

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
9 mei 2022
Zaaknummer
RK 21/2349
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding van kosten van rechtsbijstand na sepot in strafzaak betreffende coronademonstratie

Op 22 februari 2022 heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een verzoek ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van een verzoeker die betrokken was bij een coronademonstratie. De strafzaak tegen de verzoeker was geëindigd door een sepotbeslissing van de officier van justitie op 17 augustus 2021, vanwege de ouderdom van het feit. De verzoeker had een schadevergoedingsverzoek ingediend voor de kosten van zijn advocaat en de kosten van het indienen van het verzoekschrift. Tijdens de behandeling in raadkamer op 8 februari 2022 was de verzoeker niet aanwezig, maar zijn advocaat en de officier van justitie waren wel aanwezig.

De officier van justitie heeft het verzoek afgewezen, omdat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker tijdig en correct in zijn verzoek was ontvangen. De rechtbank heeft het beoordelingskader van artikel 530 Sv uiteengezet, waarbij de rechter moet beoordelen of het redelijk is dat de nadelige gevolgen van de verdenking niet voor rekening van de verzoeker komen, maar door de Staat worden gedragen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er voldoende verdenking tegen de verzoeker bestond, waardoor de kosten van rechtsbijstand voor zijn rekening blijven. De rechtbank heeft het verzoek om vergoeding van de kosten afgewezen, omdat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren.

De rechtbank heeft in haar beslissing benadrukt dat de onschuldpresumptie van toepassing is, maar dat dit niet betekent dat de kosten van rechtsbijstand automatisch vergoed moeten worden. De rechtbank heeft de beslissing op 22 februari 2022 uitgesproken, waarbij het verzoek werd afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Parketnummer: 09/164499-21
Raadkamernummer: 21/2349
Beslissing van de rechtbank Den Haag, enkelvoudige raadkamer in strafzaken, op het verzoek ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verzoeker] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
adres: [adres] ,
voor deze zaak woonplaats kiezende op het kantoor van zijn advocaat
mr. N.D. de Fluiter, adres: Admiraal de Ruyterweg 213 A, 1056 GH Amsterdam,
hierna: verzoeker.

Inleiding

De strafzaak tegen verzoeker is geëindigd door middel van een beslissing van de officier van justitie op 17 augustus 2021 dat de strafzaak tegen verzoeker is geseponeerd wegens ouderdom van het feit. Op 27 september 2021 heeft de rechtbank een schadevergoedingsverzoek van verzoeker ontvangen.

De procedure in raadkamer

De rechtbank heeft dit verzoek op 8 februari 2022 in openbare raadkamer behandeld en heeft kennisgenomen van een deel van het strafdossier met bovengenoemd parketnummer.
Verzoeker is - hoewel goed opgeroepen - niet in raadkamer verschenen; wel aanwezig was zijn advocaat, mr. N.D. de Fluiter. Tevens is de officier van justitie mr. I.G.M. Oostrom gehoord.

Het verzoek

Het verzoek strekt tot het toekennen van een vergoeding van € 665,50 voor de kosten van de advocaat in de strafzaak en € 340,00 voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het onderhavige verzoekschrift.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat het verzoek moet worden afgewezen vanwege het ontbreken van gronden van billijkheid.

Het oordeel van de rechtbank

Bevoegdheid van rechtbank
De strafzaak tegen verzoeker is geëindigd door een beslissing van de officier van justitie om de strafzaak te seponeren. De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot behandeling van het verzoek.
Ontvankelijkheid verzoeker
Het verzoek is tijdig ingediend. Het verzoekschrift voldoet ook verder aan de in de wet daartoe gestelde eisen, zodat verzoeker kan worden ontvangen in zijn verzoek.
Beoordelingskader
Op grond van artikel 530 Sv kan aan een gewezen verdachte wiens strafzaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel een vergoeding worden toegekend voor de kosten van rechtsbijstand en die ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak ter terechtzitting zijn gemaakt als daartoe gronden van billijkheid aanwezig zijn. Een redelijke uitleg van artikel 530 Sv brengt mee dat ook vergoeding kan worden toegekend voor schade geleden in verband met een behandeling van het verzet tegen een strafbeschikking, die met een behandeling ter zitting kan worden gelijk gesteld. Bij de beantwoording van de vraag of gronden van billijkheid aanwezig zijn, dient de rechter te beoordelen of het redelijk is dat de nadelige gevolgen van de indertijd bestaande verdenking niet voor rekening van de gewezen verdachte worden gelaten, maar geheel of gedeeltelijk door de Staat worden gedragen.
De oordeelsvrijheid van de rechter wordt begrenst door de onschuldpresumptie, zoals neergelegd in artikel 6, tweede lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. In het geval dat een zaak is geëindigd met een sepot, is het tot uitdrukking brengen van vermoedens van schuld in beginsel niet strijdig met de onschuldpresumptie en staat het de raadkamer tevens vrij te verwijzen naar een motivering van de beslissing in de strafzaak, telkens zolang het oordeel van de raadkamer niet alsnog in essentie een vaststelling van schuld behelst. [1] Daarbij kan de rechter onder andere in aanmerking nemen de omstandigheid dat jegens de verdachte een bepaalde mate van verdenking bestond. [2] Ook kan gewicht worden toegekend aan de proceshouding van de verdachte en in hoeverre de verdachte de gemaakte kosten (of voorlopige hechtenis) “aan zijne eigen houding te wijten heeft”. [3]
Toepassing op deze zaak
Uit het dossier blijkt het volgende. Op 19 juni 2021 is door het hoofd van de Veiligheidsregio Haaglanden een demonstratie genaamd ‘Viruswaanzin.nl’ verboden. Op 21 juni 2021 verzamelden zich desalniettemin de eerste demonstranten op het Malieveld. Nadat de groep was gegroeid tot een twintigtal deelnemers is door de aanwezige Officier van Dienst Politie gevorderd de demonstratie te ontbinden. Hier werd door 17 deelnemers geen gehoor aan gegeven, die vervolgens werden aangehouden. Tussen 10.30 uur en 12.45 uur werd de groep mensen die naar het Malieveld toekwamen steeds groter. Om 13.00 uur is vervolgens door het hoofd van de Veiligheidsregio een demonstratie toegestaan op het Malieveld tot 13.30 uur. De groep demonstranten groeide in korte tijd uit tot een paar duizend mensen. De menigte is met de megafoon aangezegd dat zij tot 13.30 uur toestemming had om te demonstreren. De menigte ging juichen, waaruit bleek dat zij dit hebben gehoord. Vanaf 14.30 uur begaf de hele groep van 4000 betogers zich in de richting van de Koekamp en het Centraal Station (CS), waarbij een agressieve houding ten opzichte van de politie tentoon werd gespreid. Om te voorkomen dat de menigte het centrum van de stad in zou lopen, zijn de bruggen afgezet. Op de Rijnstraat ter hoogte van het CS werd de groep tegengehouden door de ME. Hierop werd met agressie gereageerd door het voorste gedeelte van de groep. Hierop heeft de ME een charge uitgevoerd in de richting van de Koekamp. Omstreeks 16.35 uur is de groep op het Malieveld ingesloten en is gezegd dat men was aangehouden ter zake van overtreding van de Wet openbare manifestaties.
Verzoeker was aldaar aanwezig als demonstrant. Hij heeft zich niet verwijderd en is aangehouden.
Tegen verzoeker is de verdenking gerezen dat hij artikel 11 van de Wet openbare manifestaties heeft overtreden. De officier van justitie heeft een strafbeschikking gegeven, waartegen verzoeker verzet heeft ingesteld. De strafzaak tegen verzoeker is vervolgens geëindigd door middel van een sepotbeslissing van de officier van justitie, onder intrekking van de eerder uitgevaardigde strafbeschikking. Blijkens de toelichting van de officier van justitie ter zitting ging het om een grote hoeveelheid soortgelijke zaken. Gedurende de coronapandemie is een grote achterstand in de strafrechtketen ontstaan. Het openbaar ministerie heeft op voorhand gekozen voor de sepotcode oud feit, omdat erop is geanticipeerd dat tegen de tijd dat de zaak op zitting zou worden gepland het een oud feit zou betreffen.
Gelet op deze toelichting is de strafzaak ten einde gekomen om redenen van opportuniteit en niet bij gebrek aan bewijs.
Met betrekking tot de stelling van de advocaat dat verzoeker niet heeft gehoord dat de demonstratie was beëindigd en dat de aanwezigen moesten vertrekken overweegt de rechtbank het volgende. Uit het procesdossier blijkt dat de politie meermalen via een megafoon de beëindigingsopdracht heeft gegeven. Blijkens het dossier werd op het omroepen door de politie door demonstranten gereageerd door te joelen en schreeuwen. Voordat de groep weer op het Malieveld stond, is er aan drie zijden van het Malieveld een matrixbord geplaatst met daarop de tekst dat men het Malieveld diende te verlaten. In het dossier wordt gerelateerd dat deze borden goed zichtbaar en leesbaar waren vanaf alle posities op het Malieveld. Gelet op deze informatie biedt het dossier onvoldoende steun voor de stelling van de advocaat.
De rechtbank concludeert op grond van de processtukken dat jegens verzoeker een stevige verdenking bestond, op grond waarvan hij als verdachte werd aangemerkt in een strafrechtelijk onderzoek. Onder die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de kosten van rechtsbijstand voor rekening van verzoeker dienen te blijven en dat geen gronden van billijkheid aanwezig zijn om tot een vergoeding van deze kosten te komen. In het verlengde hiervan is de rechtbank van oordeel dat ook de kosten voor het opstellen, indienen en in raadkamer behandelen van het onderhavige verzoekschrift niet voor vergoeding in aanmerking komen.
Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek af.
Aldus gedaan te Den Haag door mr. H.P.M. Meskers, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. W. Braaksma, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 22 februari 2022.

Voetnoten

1.Hof Amsterdam 10 augustus 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2442.
2.EHRM 25 augustus 1987, nr. 10282/83 (Englert/Duitsland), EHRM 25 augustus 1987, nr. 10300/83 (Nölkenbockhoff/Duitsland), EHRM 25 augustus 1987, nr. 9912/82 (Lutz/Duitsland) en EHRM 26 januari 1999, nr. 38087/97 (Hibberts/Nederland).
3.HR 19 februari 2013, NJ 2013/402.