ECLI:NL:RBDHA:2022:4328

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
9 mei 2022
Zaaknummer
RK 21/2265
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding van kosten rechtsbijstand na sepot in strafzaak tegen demonstrant

Op 22 februari 2022 heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een verzoek ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van een verzoeker die betrokken was bij een coronademonstratie op 5 mei 2020. De strafzaak tegen de verzoeker was eerder geseponeerd door de officier van justitie op 17 augustus 2021 wegens ouderdom van het feit. De verzoeker had een schadevergoedingsverzoek ingediend voor de kosten van zijn raadsman en de kosten van het indienen van het verzoekschrift. Tijdens de behandeling in raadkamer was de verzoeker niet aanwezig, maar zijn advocaat en de officier van justitie waren wel aanwezig.

De officier van justitie heeft het verzoek afgewezen, omdat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker tijdig en correct in zijn verzoek is ontvangen. De rechtbank heeft het beoordelingskader van artikel 530 Sv uiteengezet, waarbij het gaat om de vraag of de nadelige gevolgen van de verdenking voor rekening van de verzoeker moeten komen of dat de Staat deze kosten moet dragen. De rechtbank concludeert dat er voldoende verdenking tegen de verzoeker bestond, waardoor de kosten van rechtsbijstand voor zijn rekening blijven.

De rechtbank heeft uiteindelijk het verzoek om vergoeding van de kosten afgewezen, omdat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren. De beslissing is genomen door mr. H.P.M. Meskers, rechter, in aanwezigheid van griffier mr. W. Braaksma, en is uitgesproken ter openbare zitting.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Parketnummer: 09/127698-20
Raadkamernummer: 21/2265
Beslissing van de rechtbank Den Haag, enkelvoudige raadkamer in strafzaken, op het verzoek ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verzoeker] ,

geboren op 28 [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
adres: [adres] ,
voor deze zaak woonplaats kiezende op het kantoor van zijn advocaat
mr. D.A.W. Dekker, adres: Schoutstraat 57, 1315 EW Almere,
hierna: verzoeker.

Inleiding

De strafzaak tegen verzoeker is geëindigd door middel van een beslissing van de officier van justitie op 17 augustus 2021 dat de strafzaak tegen verzoeker is geseponeerd wegens ouderdom van het feit. Op 9 september 2021 heeft de rechtbank een schadevergoedingsverzoek van verzoeker ontvangen.

De procedure in raadkamer

De rechtbank heeft dit verzoek op 8 februari 2022 in openbare raadkamer behandeld en heeft kennis genomen van een deel van het strafdossier met bovengenoemd parketnummer.
Verzoeker is - hoewel goed opgeroepen - niet in raadkamer verschenen; wel aanwezig was mr. K. Bruil, kantoorgenoot van mr. Dekker. Tevens is de officier van justitie mr. I.G.M. Oostrom gehoord.

Het verzoek

Het verzoek strekt tot het toekennen van een vergoeding van € 653,40 voor de kosten van de raadsman in de strafzaak en € 680,00 voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het onderhavige verzoekschrift.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat het verzoek moet worden afgewezen wegens het ontbreken van gronden van billijkheid.

Het oordeel van de rechtbank

Bevoegdheid van rechtbank
De strafzaak tegen verzoeker is geëindigd door een beslissing van de officier van justitie om de strafzaak te seponeren. De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot behandeling van het verzoek.
Ontvankelijkheid verzoeker
Het verzoek is tijdig ingediend. Het verzoekschrift voldoet ook verder aan de in de wet daartoe gestelde eisen, zodat verzoeker kan worden ontvangen in zijn verzoek.
Beoordelingskader
Op grond van artikel 530 Sv kan aan een gewezen verdachte wiens strafzaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel een vergoeding worden toegekend voor de kosten van rechtsbijstand en die ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak ter terechtzitting zijn gemaakt als daartoe gronden van billijkheid aanwezig zijn. Een redelijke uitleg van artikel 530 Sv brengt mee dat ook vergoeding kan worden toegekend voor schade geleden in verband met een behandeling van het verzet tegen een strafbeschikking, die met een behandeling ter zitting kan worden gelijk gesteld. Bij de beantwoording van de vraag of gronden van billijkheid aanwezig zijn, dient de rechter te beoordelen of het redelijk is dat de nadelige gevolgen van de indertijd bestaande verdenking niet voor rekening van de gewezen verdachte worden gelaten, maar geheel of gedeeltelijk door de Staat worden gedragen.
De oordeelsvrijheid van de rechter wordt begrenst door de onschuldpresumptie, zoals neergelegd in artikel 6, tweede lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. In het geval dat een zaak is geëindigd met een sepot, is het tot uitdrukking brengen van vermoedens van schuld in beginsel niet strijdig met de onschuldpresumptie en staat het de raadkamer tevens vrij te verwijzen naar een motivering van de beslissing in de strafzaak, telkens zolang het oordeel van de raadkamer niet alsnog in essentie een vaststelling van schuld behelst. [1] Daarbij kan de rechter onder andere in aanmerking nemen de omstandigheid dat jegens de verdachte een bepaalde mate van verdenking bestond. [2] Ook kan gewicht worden toegekend aan de proceshouding van de verdachte en in hoeverre de verdachte de gemaakte kosten (of voorlopige hechtenis) “aan zijne eigen houding te wijten heeft”. [3]
Toepassing op deze zaak
Uit het dossier blijkt het volgende. Voorafgaand aan 5 mei 2020 werd er op diverse social media kanalen opgeroepen tot een demonstratie tegen de COVID-19 maatregelen, getroffen door de Nederlandse Staat. Bij de gemeente Den Haag was er geen demonstratie aangemeld. Op 5 mei 2020 omstreeks 11.00 uur werden in het centrum van Den Haag de eerste demonstranten gesignaleerd. Deze demonstranten waren herkenbaar aan kleding, vlaggen en spandoeken. De burgemeester heeft besloten dat de demonstratie gefaciliteerd diende te worden tot 13.30 uur en dat deze plaats diende vinden op de “Koekamp”, het grasveld/schelpenpad gelegen aan de Laan van Reagan en Gorbatsjov, in de hoek met de Bezuidenhoutseweg. Omstreeks 12.00 uur waren er ongeveer 150 tot 200 demonstranten aanwezig op de “Koekamp”. Een van de aanwezige demonstranten riep met een megafoon om dat de demonstranten zich moesten verplaatsen naar het Binnenhof. Na deze oproep werd gezien dat de demonstranten zich gingen verplaatsen in de richting van de Bosbrug. Daar werden zij tegengehouden door een linie ME, waarna een confrontatie volgde tussen de ME en demonstranten. Door een politieambtenaar werd om 12.25 uur met behulp van een megafoon gevorderd dat de groep terugging naar de oorspronkelijke demonstratielocatie en dat de groep zich moest houden aan de coronamaatregelen. Deze vordering is om 12.28 uur herhaald. Om 12.30 uur werd duidelijk dat de vordering niet werd opgevolgd. De groep bleef voor de linie van de politie staan joelen en maakte gebaren in de vorm van het omhoog steken van een middelvinger. De ME heeft vervolgens de demonstranten naar de aangewezen demonstratielocatie begeleid. Om 12.40 uur is wederom overleg met de burgemeester geweest. De burgemeester gaf hierna de opdracht de demonstratie op grond van artikel 7 van de Wet openbare manifestaties te beëindigen. De commandant van de ME heeft om 12.44 uur met een megafoon gevorderd de demonstratie te ontbinden, de locatie te verlaten in de richting van het Centraal Station. Wanneer men hier geen gehoor aan zou geven, zou tot aanhouding worden overgegaan. Ook na herhaling van de vordering om 12.47 uur werd hier geen gevolg aan gegeven. Hierop is om 13.00 uur besloten om de demonstranten die niet voldeden aan de vordering in te sluiten en aan te houden.
Verzoeker was aanwezig als demonstrant. Hij heeft zich niet verwijderd en is aangehouden.
Tegen verzoeker is de verdenking gerezen dat hij artikel 11 van de Wet openbare manifestaties heeft overtreden. De officier van justitie heeft een strafbeschikking gegeven, waartegen verzoeker verzet heeft ingesteld. De strafzaak tegen verzoeker is vervolgens geëindigd door middel van een sepotbeslissing van de officier van justitie, onder intrekking van de eerder uitgevaardigde strafbeschikking. Blijkens de toelichting van de officier van justitie ter zitting ging het om een grote hoeveelheid soortgelijke zaken. Gedurende de coronapandemie is een grote achterstand in de strafrechtketen ontstaan. Het openbaar ministerie heeft op voorhand gekozen voor de sepotcode oud feit, omdat erop is geanticipeerd dat tegen de tijd dat de zaak op zitting zou worden gepland het een oud feit zou betreffen.
Gelet op deze toelichting is de strafzaak ten einde gekomen om redenen van opportuniteit en niet bij gebrek aan bewijs.
De stelling van de advocaat dat het voor verzoeker niet duidelijk was dat de demonstratie was beëindigd en dat de aanwezigen moesten vertrekken vindt naar het oordeel van de rechtbank geen steun in het dossier. Verzoeker heeft blijkens het dossier juist tijdens zijn verhoor verklaard te hebben gehoord dat de politie heeft opgeroepen de locatie te verlaten. Dat geldt eveneens voor de stelling dat verzoeker in een door de politie gecreëerde fuik terecht is gekomen en daardoor de locatie niet kon verlaten. Volgens het dossier bestond er voor de aanwezigen tussen de eerste vordering om 12.44 uur en de insluitactie van de politie om 13.00 uur de gelegenheid de locatie te verlaten en was de weg naar het Centraal Station, de Rijnstraat en de Bezuidenhoutseweg niet afgezet.
De rechtbank concludeert op grond van de processtukken dat jegens verzoeker een stevige verdenking bestond, op grond waarvan hij als verdachte werd aangemerkt in een strafrechtelijk onderzoek. Onder die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de kosten van rechtsbijstand voor rekening van verzoeker dienen te blijven en dat geen gronden van billijkheid aanwezig zijn om tot een vergoeding van deze kosten te komen. In het verlengde hiervan is de rechtbank van oordeel dat ook de kosten voor het opstellen, indienen en in raadkamer behandelen van het onderhavige verzoekschrift niet voor vergoeding in aanmerking komen.
Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek af.
Aldus gedaan te Den Haag door mr. H.P.M. Meskers, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. W. Braaksma, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 22 februari 2022.

Voetnoten

1.Hof Amsterdam 10 augustus 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2442.
2.EHRM 25 augustus 1987, nr. 10282/83 (Englert/Duitsland), EHRM 25 augustus 1987, nr. 10300/83 (Nölkenbockhoff/Duitsland), EHRM 25 augustus 1987, nr. 9912/82 (Lutz/Duitsland) en EHRM 26 januari 1999, nr. 38087/97 (Hibberts/Nederland).
3.HR 19 februari 2013, NJ 2013/402.