ECLI:NL:RBDHA:2022:4328
Rechtbank Den Haag
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Verzoek om vergoeding van kosten rechtsbijstand na sepot in strafzaak tegen demonstrant
Op 22 februari 2022 heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een verzoek ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van een verzoeker die betrokken was bij een coronademonstratie op 5 mei 2020. De strafzaak tegen de verzoeker was eerder geseponeerd door de officier van justitie op 17 augustus 2021 wegens ouderdom van het feit. De verzoeker had een schadevergoedingsverzoek ingediend voor de kosten van zijn raadsman en de kosten van het indienen van het verzoekschrift. Tijdens de behandeling in raadkamer was de verzoeker niet aanwezig, maar zijn advocaat en de officier van justitie waren wel aanwezig.
De officier van justitie heeft het verzoek afgewezen, omdat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker tijdig en correct in zijn verzoek is ontvangen. De rechtbank heeft het beoordelingskader van artikel 530 Sv uiteengezet, waarbij het gaat om de vraag of de nadelige gevolgen van de verdenking voor rekening van de verzoeker moeten komen of dat de Staat deze kosten moet dragen. De rechtbank concludeert dat er voldoende verdenking tegen de verzoeker bestond, waardoor de kosten van rechtsbijstand voor zijn rekening blijven.
De rechtbank heeft uiteindelijk het verzoek om vergoeding van de kosten afgewezen, omdat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren. De beslissing is genomen door mr. H.P.M. Meskers, rechter, in aanwezigheid van griffier mr. W. Braaksma, en is uitgesproken ter openbare zitting.