ECLI:NL:RBDHA:2022:4324

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
9 mei 2022
Zaaknummer
RK/2242
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding van kosten rechtsbijstand na sepot in strafzaak wegens overtreding Wet openbare manifestaties

Op 22 februari 2022 heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een verzoek ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van verzoekster, die betrokken was bij een demonstratie die op 19 juni 2021 was verboden. De strafzaak tegen verzoekster was geëindigd door een sepotbeslissing van de officier van justitie op 17 augustus 2021, vanwege de ouderdom van het feit. Verzoekster had een schadevergoedingsverzoek ingediend voor de kosten van haar advocaat en de kosten van het indienen van het verzoekschrift. Tijdens de behandeling in raadkamer was verzoekster niet aanwezig, maar haar advocaat was vertegenwoordigd door mr. M.T. Lamers, en de officier van justitie mr. I.G.M. Oostrom was ook aanwezig.

De rechtbank oordeelde dat het verzoek om vergoeding van de kosten moest worden afgewezen. De rechtbank stelde vast dat de strafzaak was geëindigd door een sepotbeslissing, wat betekent dat er geen straf of maatregel was opgelegd. De rechtbank concludeerde dat er voldoende gronden van verdenking tegen verzoekster bestonden, waardoor de kosten van rechtsbijstand voor haar rekening moesten blijven. De rechtbank benadrukte dat de onschuldpresumptie niet in het geding was, aangezien de zaak was geëindigd zonder vaststelling van schuld, maar dat de omstandigheden van de zaak en de proceshouding van verzoekster geen aanleiding gaven voor vergoeding van de kosten. Het verzoek werd dan ook afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Parketnummer: 09/166802-21
Raadkamernummer: 21/2242
Beslissing van de rechtbank Den Haag, enkelvoudige raadkamer in strafzaken, op het verzoek ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verzoekster] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
adres: [adres]
voor deze zaak woonplaats kiezende op het kantoor van haar advocaat
mr. H.J.M. Nijenhuis, adres: Voorstadslaan 254, 6542 TG Nijmegen,
hierna: verzoekster.

Inleiding

De strafzaak tegen verzoekster is geëindigd door middel van een beslissing van de officier van justitie op 17 augustus 2021 dat de strafzaak tegen verzoekster is geseponeerd wegens ouderdom van het feit. Op 27 september 2021 heeft de rechtbank een schadevergoedingsverzoek van verzoekster ontvangen.

De procedure in raadkamer

De rechtbank heeft dit verzoek op 8 februari 2022 in openbare raadkamer behandeld en heeft kennis genomen van een deel van het strafdossier met bovengenoemd parketnummer.
Verzoekster is - hoewel goed opgeroepen - niet in raadkamer verschenen; wel aanwezig was mr. M.T. Lamers, kantoorgenoot van mr. Nijenhuis. Tevens is de officier van justitie mr. I.G.M. Oostrom gehoord.

Het verzoek

Het verzoek strekt tot het toekennen van een vergoeding van € 665,50 voor de kosten van de advocaat in de strafzaak en € 340,00 voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het onderhavige verzoekschrift.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat het verzoek moet worden afgewezen vanwege het ontbreken van gronden van billijkheid.

Het oordeel van de rechtbank

Bevoegdheid van rechtbank
De strafzaak tegen verzoekster is geëindigd door een beslissing van de officier van justitie om de strafzaak te seponeren. De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot behandeling van het verzoek.
Ontvankelijkheid verzoekster
Het verzoek is tijdig ingediend. Het verzoekschrift voldoet ook verder aan de in de wet daartoe gestelde eisen, zodat verzoekster kan worden ontvangen in haar verzoek.
Beoordelingskader
Op grond van artikel 530 Sv kan aan een gewezen verdachte wiens strafzaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel een vergoeding worden toegekend voor de kosten van rechtsbijstand en die ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak ter terechtzitting zijn gemaakt als daartoe gronden van billijkheid aanwezig zijn. Een redelijke uitleg van artikel 530 Sv brengt mee dat ook vergoeding kan worden toegekend voor schade geleden in verband met een behandeling van het verzet tegen een strafbeschikking, die met een behandeling ter zitting kan worden gelijk gesteld. Bij de beantwoording van de vraag of gronden van billijkheid aanwezig zijn, dient de rechter te beoordelen of het redelijk is dat de nadelige gevolgen van de indertijd bestaande verdenking niet voor rekening van de gewezen verdachte worden gelaten, maar geheel of gedeeltelijk door de Staat worden gedragen.
De oordeelsvrijheid van de rechter wordt begrenst door de onschuldpresumptie, zoals neergelegd in artikel 6, tweede lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. In het geval dat een zaak is geëindigd met een sepot, is het tot uitdrukking brengen van vermoedens van schuld in beginsel niet strijdig met de onschuldpresumptie en staat het de raadkamer tevens vrij te verwijzen naar een motivering van de beslissing in de strafzaak, telkens zolang het oordeel van de raadkamer niet alsnog in essentie een vaststelling van schuld behelst. [1] Daarbij kan de rechter onder andere in aanmerking nemen de omstandigheid dat jegens de verdachte een bepaalde mate van verdenking bestond. [2] Ook kan gewicht worden toegekend aan de proceshouding van de verdachte en in hoeverre de verdachte de gemaakte kosten (of voorlopige hechtenis) “aan zijne eigen houding te wijten heeft”. [3]
Toepassing op deze zaak
Uit het dossier blijkt het volgende. Op 19 juni 2021 is door het hoofd van de Veiligheidsregio Haaglanden, een demonstratie genaamd ‘Viruswaanzin.nl’ verboden. Op 21 juni 2021 verzamelden zich desalniettemin de eerste demonstranten op het Malieveld. Nadat de groep was gegroeid tot een twintigtal deelnemers, is door de aanwezige Officier van Dienst Politie gevorderd de demonstratie te ontbinden. Hier werd door 17 deelnemers geen gehoor aan gegeven, die vervolgens werden aangehouden. Tussen 10.30 uur en 12.45 uur werd de groep mensen die naar het Malieveld toekwamen steeds groter. Om 13.00 uur is vervolgens door het hoofd van de Veiligheidsregio een demonstratie toegestaan op het Malieveld tot 13.30 uur. De groep demonstranten groeide in korte tijd uit tot een paar duizend mensen. De menigte is met de megafoon aangezegd dat zij tot 13.30 uur toestemming had om te demonstreren. De menigte ging juichen, waaruit bleek dat zij dit hebben gehoord. Vanaf 14.30 uur begaf de hele groep van 4000 betogers zich in de richting van de Koekamp en het Centraal Station (CS), waarbij een agressieve houding ten opzichte van de politie tentoon werd gespreid. Om te voorkomen dat de menigte het centrum van de stad in zou lopen, zijn de bruggen afgezet. Op de Rijnstraat ter hoogte van het CS werd de groep tegengehouden door de ME. Hierop werd met agressie gereageerd door het voorste gedeelte van de groep. Hierop heeft de ME een charge uitgevoerd in de richting van de Koekamp. Omstreeks 16.35 uur is de groep op het Malieveld ingesloten en is gezegd dat men was aangehouden ter zake van overtreding van de Wet openbare manifestaties.
Verzoekster was aldaar aanwezig. Zij heeft zich niet verwijderd en is aangehouden.
Tegen verzoekster is de verdenking gerezen dat zij artikel 11 van de Wet openbare manifestaties heeft overtreden. De officier van justitie heeft een strafbeschikking gegeven, waartegen verzoekster verzet heeft ingesteld. De strafzaak tegen verzoekster is vervolgens geëindigd door middel van een sepotbeslissing van de officier van justitie, onder intrekking van de eerder uitgevaardigde strafbeschikking. Blijkens de toelichting van de officier van justitie ter zitting ging het om een grote hoeveelheid soortgelijke zaken. Gedurende de coronapandemie is een grote achterstand in de strafrechtketen ontstaan. Het openbaar ministerie heeft op voorhand gekozen voor de sepotcode oud feit, omdat erop is geanticipeerd dat tegen de tijd dat de zaak op zitting zou worden gepland het een oud feit zou betreffen.
Gelet op deze toelichting is de strafzaak ten einde gekomen om redenen van opportuniteit en niet bij gebrek aan bewijs.
Met betrekking tot de stelling van de advocaat dat verzoekster naar Den Haag was gekomen voor een dagje uit en dat zij naar haar auto terug wilde gaan maar dat dit niet meer mocht, overweegt de rechtbank het volgende. Uit het procesdossier blijkt dat er meerdere matrixborden op het Malieveld waren opgesteld waaruit bleek dat de demonstratie moest worden beëindigd. Deze borden waren goed zichtbaar en leesbaar vanaf alle posities op het Malieveld. Om ongeveer 16.00 uur is een plan gemaakt om de personen die aanwezig waren op het Malieveld in te sluiten en aan te houden. De groep demonstranten heeft tot 16.35 uur de tijd gehad om het Malieveld te verlaten. De mensen die hieraan geen gehoor gaven is om 16.38 uur gezegd dat men was aangehouden. Gelet op deze informatie biedt het dossier onvoldoende steun voor de stelling van de advocaat.
De rechtbank concludeert op grond van de processtukken dat jegens verzoekster een stevige verdenking bestond, op grond waarvan zij als verdachte werd aangemerkt in een strafrechtelijk onderzoek. Onder die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de kosten van rechtsbijstand voor rekening van verzoekster dienen te blijven en dat geen gronden van billijkheid aanwezig zijn om tot een vergoeding van deze kosten te komen. In het verlengde hiervan is de rechtbank van oordeel dat ook de kosten voor het opstellen, indienen en in raadkamer behandelen van het onderhavige verzoekschrift niet voor vergoeding in aanmerking komen.
Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek af.
Aldus gedaan te Den Haag door mr. H.P.M. Meskers, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. W. Braaksma, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 22 februari 2022.

Voetnoten

1.Hof Amsterdam 10 augustus 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2442.
2.EHRM 25 augustus 1987, nr. 10282/83 (Englert/Duitsland), EHRM 25 augustus 1987, nr. 10300/83 (Nölkenbockhoff/Duitsland), EHRM 25 augustus 1987, nr. 9912/82 (Lutz/Duitsland) en EHRM 26 januari 1999, nr. 38087/97 (Hibberts/Nederland).
3.HR 19 februari 2013, NJ 2013/402.