ECLI:NL:RBDHA:2022:424

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 januari 2022
Publicatiedatum
25 januari 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2233
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag militair invaliditeitspensioen wegens onvoldoende diagnose PTSS

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een militair invaliditeitspensioen aanvroeg, en de staatssecretaris van Defensie. De aanvraag van eiser werd in eerste instantie buiten behandeling gesteld en later ongegrond verklaard, omdat de diagnose posttraumatische stressstoornis (PTSS) niet kon worden vastgesteld. Eiser had eerder een aanvraag ingediend na zijn uitzending naar Libanon in 1981 en had in 2013 en 2017 medische onderzoeken ondergaan. De rapportages van verschillende deskundigen, waaronder prof. dr. R.J. van den Bosch en drs. J.K. van der Veer, gaven aan dat er symptomen aanwezig waren die op PTSS konden wijzen, maar dat de diagnose niet overtuigend kon worden gesteld. Eiser had de kennisname van een rapport door verweerder geblokkeerd, wat leidde tot de beslissing om de aanvraag buiten behandeling te stellen.

Tijdens de bezwaarprocedure werd een contra-expertise ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat de rapportage van de verzekeringsarts, dhr. I.P.L. Koperberg, en de rapportage van V. voldoende waren om de afwijzing van de aanvraag te onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat verweerder niet onzorgvuldig had gehandeld en dat de rapportages voldoende onderbouwing boden voor de beslissing. Eiser had ook een rapport van psychiater D.G. Buiten ingebracht, maar de rechtbank oordeelde dat dit geen aanleiding gaf om te twijfelen aan de eerdere rapportages. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en was er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/2233

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. W.B. Knook),
en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. W.R.C. Adang).

Procesverloop

Bij besluit van 23 februari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor toekenning van een militair invaliditeitspensioen buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 18 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2021 middels een Skype-verbinding. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1.1
Eiser is tijdens zijn militaire dienst in 1981 uitgezonden geweest naar Libanon.
1.2
Eiser heeft in 2013 een aanvraag voor toekenning van een militair invaliditeitspensioen gedaan. In dat kader heeft hij zich laten onderzoeken door prof. dr. R.J. van den Bosch (hierna: B.) van Psyon. In zijn rapportage van 8 juli 2013 geeft B., kort samengevat en voor zover in beroep van belang, aan dat er bij eiser kenmerken aanwezig zijn passend bij een posttraumatische stress-stoornis (PTSS), maar dat die onvoldoende overtuigend zijn om de diagnose op te kunnen baseren.
1.3
Eiser heeft in 2017 opnieuw een militair invaliditeitspensioen aangevraagd vanwege een psychische aandoening. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft eiser zich op 17 en 31 augustus 2017 laten onderzoeken door drs. J.K. van der Veer (hierna: V.) van ABP/Sociaal Medisch Onderzoek. V. heeft op 7 november 2017 een rapportage uitgebracht.
1.4
Eiser heeft de kennisname door verweerder van de rapportage van V. geblokkeerd. Daarom heeft verweerder de aanvraag van eiser bij het primaire besluit buiten behandeling gelaten.
1.5
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Tijdens de bezwaarprocedure heeft hij een contra-expertise gevraagd van dhr. E van Meekeren (hierna M.) en mw. R. Wesselink (hierna: W.) van BirdView. Uit hun rapportage van 2 oktober 2018 blijkt, kort samengevat en voor zover in beroep van belang, dat voor eiser de diagnose PTSS gesteld kan worden en dat het aannemelijk is dat een belangrijk deel daarvan toe te schrijven is aan zijn ervaringen in Libanon.
1.6
Verweerder heeft de door eiser ingewonnen contra-expertise voorgelegd aan verzekeringsarts dhr. I.P.L. Koperberg (hierna: K.). Uit het advies van K. van 19 december 2018 blijkt, kort samengevat en voor zover in beroep van belang, dat de door M. en W. gehanteerde benadering minder kritisch is dan binnen de verzekeringsgeneeskunde gebruikelijk is en dat zij niet van alle voorhanden informatie – waaronder de rapportage van V. – hebben kennis genomen, hetgeen voor een adequate herbeoordeling van essentieel belang wordt geacht. K. concludeert dat het zonder het vrijgeven van de rapportage van V. niet mogelijk is om een adequate herbeoordeling te verrichten.
1.7
Tijdens de bezwaarprocedure heeft eiser de blokkade van rapportage van V. opgeheven. In de rapportage van 7 november 2017 wordt, kort samengevat en voor zover in beroep van belang, geconcludeerd dat er bij eiser wel sprake is van PTSS gerelateerde symptomen, maar dat de diagnose PTSS als zodanig niet kan worden gesteld. Uit de rapportage van V. blijkt tevens dat hij acht heeft geslagen op de rapportage van B. van 8 juli 2013.
1.8
V. heeft naar aanleiding van de contra-expertise van M. en W. op 7 januari 2020 een nadere aanvulling op zijn eerdere rapportage gegeven. Hieruit blijkt, kort samengevat en voor zover in beroep van belang, dat de opzet van de rapportage van M. en W. niet aan de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Medisch Specialistische Rapportage voldoet. Ook worden in psychiatrisch-diagnostisch opzicht vraagtekens gezet bij de conclusie van M. en W. De contra-expertise vormt daarom voor V. geen aanleiding om zijn eerdere standpunt te herzien.
1.9
Bij begeleidende brief van 8 januari 2020 heeft K. de conclusie van V. onderschreven. Hij benadrukt tevens dat in de rapportage van M. en W. de diagnose PTSS als hoofddiagnose uit de behandelende sector wordt overgenomen.
1.1
Bij de bestreden beslissing heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen. De reden hiervoor is dat volgens verweerder, hoewel eiser bekend is met PTSS-gerelateerde symptomen, de diagnose PTSS niet kan worden gesteld. Hiertoe verwijst verweerder naar de rapportage van psychiater V. van 17 november 2017 en zijn nadere aanvulling van 7 januari 2020. Hierbij heeft V. ook de rapportage van B. betrokken. Ook is V. volgens verweerder uitgebreid ingegaan op de rapportage van M. en W. Hierbij heeft V. gemotiveerd aangegeven waarom hun conclusies niet kunnen worden gevolgd. Daarnaast heeft ook K. in zijn reactie van 8 januari 2020 aangegeven dat hij geen redenen ziet die nopen tot het innemen van een ander standpunt. Verweerder deelt de bevindingen en conclusies van V. en maakt deze tot de zijne.
Wat vinden partijen in beroep?
2.1
Eiser heeft in zijn aanvullend beroepschrift benadrukt dat M. en W. in hun rapport refereren aan het feit dat door verschillende professionals bij eiser PTSS is vastgesteld. Uit het rapport blijkt dat hij al drie jaar voor PTSS in behandeling is bij het Sinaï Centrum, dat in PTSS is gespecialiseerd. Daarmee hoeft aan de diagnose PTSS niet meer te worden getwijfeld.
Naar aanleiding van de hoorzitting in de bezwaarfase heeft eiser de blokkade van de kennisname van het rapport van V. door verweerder opgeheven, mits zijn kritiek op het rapport meegenomen zou worden. Deze kritiek komt er op neer dat het rapport tot stand is gekomen met een zeker vooringenomenheid, een onjuiste weergave van feiten en onvoldoende doorvragen. Eiser stelt dat dit laatste ook door V. is toegegeven in een door eiser aangespannen klachtprocedure bij het medisch tuchtcollege.
Eiser stelt dat V. bij de causaliteitsvraag een onjuist criterium is voorgehouden, aangezien het volgens eiser volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) zou gaan om de vraag of de uitoefening van militaire dienst een duidelijk aanwezig factor is geweest bij het ontstaan, tot uiting komen of verergeren van de ziekten of gebreken.
Eiser geeft aan niet meer in de gelegenheid te zijn gesteld op de nadere aanvulling van V. van 7 januari 2020 te reageren. Daarom is het bestreden besluit volgens eiser onzorgvuldig tot stand gekomen.
2.2
In zijn verweerschrift van 27 oktober 2020 heeft verweerder in de eerste plaats naar de motivering van de beslissing op bezwaar verwezen.
Verweerder stelt tevens dat er van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel geen sprake is, aangezien eiser de blokkade van het rapport van V. pas na de hoorzitting in de bezwaarprocedure heeft vrijgegeven en op de hoorzitting is besproken wat de vervolgstappen zouden zijn. Daarnaast heeft eiser in de beroepsprocedure de gelegenheid gehad op de nadere aanvulling van V. te reageren.
2.3
Op 7 januari 2021 heeft eiser een psychiatrische rapportage van psychiater D.G. Buiten (hierna: Bu.) van 16 september 2020 en een verslag van het Nationaal Psychotrauma ARQ van 24 september 2020 ingebracht, waaruit volgens eiser blijkt dat bij hem de diagnose PTSS kan worden gesteld en dat hij hiervoor een EMDR-behandeling ontvangt. Bu. heeft tevens kennis genomen van de rapportages van B. en V. en geconcludeerd dat de diagnose PTSS ten onrechte door hen is verworpen. Eiser heeft desgevraagd verweerder geen toestemming verleend om de rapportage van Bu. in het kader van hoor- en wederhoor aan V. voor te leggen. Eiser zou wel meewerken aan een onderzoek door een door de rechtbank benoemde deskundige.
2.4
Verweerder heeft hierop aangegeven dat hij geen medisch onderlegde reactie kan geven op de rapportage van Bu. en de daarin getrokken conclusies.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3. Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het aan verweerder is om naar aanleiding van een aanvraag voor een militair invaliditeitspensioen medisch onderzoek te laten uitvoeren en op basis daarvan een beoordeling te verrichten van de invaliditeit van de aanvrager en het verband met de dienst. Als verweerder op grond van het medisch onderzoek concludeert dat geen sprake is van invaliditeit met dienstverband, ligt het vervolgens op de weg van eiser om de conclusies van de door verweerder gevolgde medische advisering gemotiveerd in twijfel te trekken. Het is dus aan eiser om twijfel te zaaien over de conclusie van verweerder dat van invaliditeit met dienstverband in zijn geval geen sprake is. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de CRvB van 4 april 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:1214). Voor het kader van de rechterlijke beoordeling verwijst de rechtbank tevens naar de uitspraak van de CRvB van 30 juni 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2226).
4. De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanleiding te twijfelen aan de rapportage van V. van 7 november 2017 en overweegt hiertoe als volgt.
4.1
De rechtbank volgt niet de stelling van eiser dat aan de diagnose PTSS niet hoeft te worden getwijfeld, aangezien deze diagnose blijkens het rapport van M. en W. door verschillende professionals is gesteld en eiser al drie jaar voor PTSS in behandeling is bij Sinaï. Hierbij kent de rechtbank gewicht toe aan het feit dat in het rapport van M. en W., zoals door K. is benadrukt, de diagnose PTSS uit de behandelende sector is overgenomen, terwijl V. zelfstandig een diagnose heeft gesteld. Bovendien is de bevinding van K. dat het onderzoek van M. en W. minder kritisch is geweest dan in de verzekeringsgeneeskunde gebruikelijk is, onweersproken gebleven. Tevens acht de rechtbank van belang dat M. en W., in tegenstelling tot V., niet van alle voorhanden relevante informatie hebben kennis genomen. Tot slot acht de rechtbank van belang dat de bevindingen van V. met betrekking tot de vraag of de diagnose PTSS gesteld kan worden, in lijn zijn met de eerdere bevindingen van B.
4.2
Ook de rapportage van Bu. die eiser in beroep heeft ingebracht geeft geen aanleiding aan de rapportage van V. te twijfelen, aangezien eiser de kennisname van deze rapportage door V. heeft geblokkeerd en verweerder aldus niet de mogelijkheid heeft een medisch onderlegde reactie op deze rapportage te geven. Van gegronde redenen om de kennisname van deze rapportage door V. te blokkeren is de rechtbank niet gebleken. Eiser heeft het oordeel van het Medisch Tuchtcollege niet ingebracht in de beroepsprocedure. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de handelswijze van V. de tuchtrechtelijke toets heeft doorstaan. Ook overigens is de rechtbank niet gebleken van een handelswijze van V. die een blokkade van de kennisname van de rapportage van Bu. zou rechtvaardigen.
4.3
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding zelf een medisch deskundige te benoemen. Hiervoor zou eerst plaats kunnen zijn, indien eiser V. in de gelegenheid zou stellen op de rapportage van Bu. te reageren en er, de reactie van V. mede in beschouwing genomen, moet worden getwijfeld aan het door V. verrichtte onderzoek.
4.4
Nu er geen aanleiding is te twijfelen aan de rapportage van V., kon verweerder bij de motivering van de bestreden beslissing volstaan met een verwijzing naar deze rapportage.
5. Aangezien verweerder er, blijkens het voorgaande, bij de bestreden beslissing van uit kon gaan dat bij eiser de diagnose PTSS niet kan worden gesteld, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of V. bij de causaliteitsvraag het juiste criterium heeft gehanteerd. Hetgeen eiser in dit kader heeft aangevoerd behoeft geen verdere bespreking.
6. Eiser is in de bezwaarfase gehoord en heeft, zoals afgesproken, daarna beslist om alsnog de rapportage van V. te deblokkeren. Dat eiser niet meer heeft kunnen reageren op het commentaar van V. dat bij het bestreden besluit is gevoegd, leidt er niet toe dat het bestreden besluit de toetsing aan het zorgvuldigheidsbeginsel niet kan doorstaan.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F. Janmaat, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.