ECLI:NL:RBDHA:2022:4217

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 april 2022
Publicatiedatum
4 mei 2022
Zaaknummer
NL22.4799
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Duitsland onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 april 2022 uitspraak gedaan over de asielaanvraag van eiser, die niet in behandeling is genomen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank oordeelde dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser, die op 29 maart 2022 aan Duitsland is overgedragen. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris, maar is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij na de overdracht aan Duitsland geen opvang zal genieten. De rechtbank heeft overwogen dat de Duitse autoriteiten hebben gegarandeerd dat de asielaanvraag van eiser inhoudelijk zal worden behandeld in overeenstemming met de geldende Europese richtlijnen. Eiser heeft geen bewijs geleverd dat de Duitse asielprocedure in strijd is met het internationale recht of dat hij geen kosteloze rechtsbijstand zal ontvangen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris in redelijkheid geen gebruik heeft hoeven maken van zijn discretionaire bevoegdheid om de inhoudelijke behandeling van het asielverzoek van eiser aan zich te trekken. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.4799
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. E. Stap),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

Procesverloop

Bij besluit van 16 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.4800, op 14 april 2022 op zitting behandeld te Breda. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met een voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Nu eiser op 29 maart 2022 aan Duitsland is overgedragen, zal de rechtbank eerst ambtshalve beoordelen of eiser nog belang heeft bij een uitspraak op het beroep. Dat belang kan immers niet meer gelegen zijn in het voorkomen van die overdracht.
2. In artikel 29, derde lid van de Dublinverordening is bepaald dat indien een persoon ten onrechte is overgedragen of indien een overdrachtsbesluit in beroep of na bezwaar wordt vernietigd nadat de overdracht heeft plaatsgevonden, de lidstaat die de overdracht heeft verricht, de betrokkene onmiddellijk terugneemt. In zoverre heeft eiser dus belang bij een inhoudelijke toetsing van het bestreden besluit. [1] Het beroep is daarom ontvankelijk.
3. Niet in geschil is dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Verder mag verweerder ten opzichte van Duitsland uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is daarom aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet zo is. Eiser is daar niet in geslaagd.
4. Eiser heeft allereerst niet aannemelijk gemaakt dat hij na overdracht aan Duitsland geen opvang zal genieten. Eiser heeft verklaard dat hij eerder in Duitsland is opvangen. Er is reeds daarom geen grond om aan te nemen dat eiser na overdracht op straat zal belanden Voor zover eiser stelt dat de opvang en de daaraan verbonden faciliteiten in Duitsland te wensen over laten en niet voldoen aan de daaraan te stellen eisen op grond van de Opvangrichtlijn, heeft hij deze stelling niet onderbouwd. Bij voorkomende problemen op dat terrein zal eiser daarover bij de (hogere) Duitse autoriteiten moeten klagen.
5. Verder vreest eiser voor indirect refoulement naar Turkije. Daarmee miskent hij echter dat de Duitse autoriteiten door middel van het claimakkoord hebben gegarandeerd dat de asielaanvraag van eiser inhoudelijk zal worden behandeld in overeenstemming met de geldende Europese richtlijnen. Eiser heeft gesteld noch aannemelijk gemaakt dat de beoordeling van zijn asielverzoek in Duitsland in strijd is met het internationale recht. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eiser de beslissing op zijn asielaanvraag in Duitsland niet heeft afgewacht. Eiser heeft desgevraagd verklaard dat hij niet bekend is met de uitkomst van zijn asielprocedure.
6. Dat asielzoekers in Duitsland niet automatisch worden voorzien van kosteloze rechtsbijstand betekent verder niet zonder meer dat de Duitse asielprocedure op dit punt in strijd is met de Procedurerichtlijn. [2] Uit artikel 19, 20 en 21 van de Procedurerichtlijn volgt niet dat iedere vreemdeling onvoorwaardelijk recht heeft op kosteloze rechtsbijstand in asielprocedures. Ook biedt artikel 20, derde lid, van de Procedurerichtlijn lidstaten expliciet de mogelijkheid om geen kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te bieden wanneer het beroep volgens de rechterlijke instantie of een andere bevoegde autoriteit geen reële kans van slagen heeft. Het door Duitsland gehanteerde systeem is daarmee in overeenstemming. Voor zover eiser stelt dat hem ten onrechte kosteloze rechtsbijstand is of zal worden onthouden, moet daarover in Duitsland worden geklaagd. Niet gesteld of gebleken is dat klagen hierover bij de Duitse autoriteiten niet mogelijk is.
7. Verweerder heeft gelet op het voorgaande in redelijkheid geen gebruik hoeven maken van zijn discretionaire bevoegdheid om op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, ondanks de verantwoordelijkheid van Duitsland, de inhoudelijke behandeling van het asielverzoek van eiser aan zich te trekken.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 april 2022 door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.

Voetnoten

1.Zie ook de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2474).
2.Richtlijn 2013/32/EU.