Overwegingen
Het bestreden besluit voor zover daarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld.
1. Eiseres, werkneemster van de derde partij, is op 16 juni 2017 uitgevallen voor haar werkzaamheden als medewerker productie sorteren gedurende 15 uur per week.
Op 4 april 2019 heeft eiseres een WIA-uitkering aangevraagd.
2. In verband met deze aanvraag is eiseres op 28 juni 2019 lichamelijk en psychisch onderzocht door een arts. In zijn rapport van 10 juli 2019, dat is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts, heeft de arts geconcludeerd dat eiseres is aangewezen op nek- en armsparend werk. Hoog frequente en extreme nekbewegingen zijn niet toegestaan. Alle zware krachtfuncties met belasting van de armen zijn beperkt, met name wat betreft piekbelastingen. Grove trillingsbelasting op de armen dient ook vermeden te worden. Daarnaast acht de arts eiseres vanwege een verminderd energetisch niveau, mogelijk optredende evenwichtsproblemen en overprikkeling als gevolg van blootstelling aan lawaai, beperkt ten aanzien van langdurig staan en lopen tijdens het werk, hoog handelingstempo, frequent buigen, het werken op grote hoogte, werken met gevaarlijke machines, klimmen en het werken in een lawaaierige omgeving. De arts heeft de beperkingen van eiseres vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).
De arbeidsdeskundige heeft vervolgens aan de hand van de FML vijf functies geduid waarvoor eiseres met inachtneming van haar beperkingen geschikt is te achten. Met die functies kan eiseres volgens het arbeidsdeskundig rapport een loon verdienen dat afgezet tegen haar maatmanloon een mate van arbeidsongeschiktheid oplevert van 35,97%.
3. Bij het primaire besluit heeft verweerder, uitgaande van voormelde mate van arbeidsongeschiktheid, aan eiseres per 26 juni 2019 een loongerelateerde WGA-uitkering ingevolge de WIA toegekend.
4. Naar aanleiding van het door eiseres gemaakte bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) op 24 januari 2020 rapport uitgebracht. De verzekeringsarts b&b heeft geconcludeerd dat de primaire arts door het stellen van diverse beperkingen voldoende rekening heeft gehouden met de verminderde psychische belastbaarheid van eiseres. Wel heeft de arts de beperkingen ten aanzien van lawaai onjuist gerubriceerd in de FML; deze beperking dient onder rubriek 3 te worden vermeld. Voorts heeft de verzekeringsarts b&b opgemerkt dat een forse beperking ten aanzien van buigen niet passend is bij de verkregen gegevens van de neuroloog. Wat betreft de nek- en rugklachten is de verzekeringsarts b&b verder van mening dat hiervoor door de primaire arts passende beperkingen zijn aangenomen. De verzekeringsarts b&b heeft een nieuwe FML opgesteld waarin de beperking voor lawaai op de juiste plaats is gezet en eiseres met betrekking tot frequent buigen minder beperkt is geacht. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige b&b in zijn rapport van 25 februari 2020 uiteengezet dat, met inachtneming van de door de verzekeringsarts b&b aangepaste FML, eiseres onverminderd geschikt is te achten voor de vijf functies die door de primaire arbeidsdeskundige zijn geduid. De mate van arbeidsongeschiktheid bedraagt dan ook ongewijzigd 35,97%.
5. Verweerder heeft bij het bestreden besluit, gelet op de rapporten van de verzekeringsarts b&b en de arbeidsdeskundige b&b, zijn bij het primaire besluit ingenomen standpunt gehandhaafd dat de mate van arbeidsongeschikt van eiseres per 26 juni 2019 35,97% bedraagt.
6. Eiseres kan zich met het bestreden besluit niet verenigen. Zij voert aan dat in 2017 in het ziekenhuis is geconstateerd dat zij forse slijtage aan de wervels C4, C5 en C6 heeft. Hierdoor is zij beperkt in haar functioneren met het hoofd, maar ook met reiken, duwen en torderen. Haar huisarts is het niet eens met de visie van verweerder dat eiseres haar hoofd tot circa 45 graden kan bewegen. Hij is van mening dat dit naar links en rechts 30 graden is, terwijl anteflexie 40 graden en retroflexie 30 graden is. Eiseres heeft in dit verband een handgeschreven aantekening van de huisarts overgelegd. Volgens eiseres is de slijtage aan haar wervels bij verweerder niet bekend, althans heeft verweerder van de stukken waaruit dat blijkt geen kennis genomen. Zij heeft in beroep een radiologieverslag van 6 december 2018, een mri-verslag van 19 juli 2017, CT-verslag van 12 september 2017 en röntgenverslag van 3 oktober 2018 overgelegd. Eiseres concludeert dat haar belastbaarheid beperkter is dan door verweerder is vastgesteld.
7. Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat verweerder zijn besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
8. De rechtbank is van oordeel dat de rapporten van de (verzekerings)artsen zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De primaire arts heeft eiseres psychisch en lichamelijk onderzocht en de verzekeringsarts b&b heeft eiseres op de hoorzitting gezien en de aldaar door eiseres overgelegde stukken van haar behandelaars bij haar oordeel betrokken, waaronder - zo blijkt uit het rapport van de verzekeringsarts b&b van 24 januari 2020 - de door de huisarts verstrekte informatie over slijtage in de cervicale wervelkolom. Anders dan eiseres stelt, was die informatie bij verweerder dus wel bekend. Verder is niet gebleken dat er klachten van eiseres over het hoofd zijn gezien.
9. De rechtbank ziet ook geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. Uit de in bezwaar overgelegde verklaringen van de neuroloog, waarop de verzekeringsarts b&b zich mede heeft gebaseerd, blijkt dat eiseres is verwezen vanwege pijnklachten in de nek en rug, maar dat de neuroloog geen klinisch objectiveerbare afwijkingen heeft gevonden. Uit de door eiseres in beroep overgelegde medische stukken, volgt niet dat daarvan niet (langer) kan worden uitgegaan en dat eiseres meer beperkt is dan is aangenomen. De verzekeringsarts b&b heeft in reactie op die stukken afdoende gemotiveerd dat uit de aangeleverde radiologische onderzoeken blijkt dat er ten aanzien van het bekken, de heupen, schedel en het brein geen afwijkingen zijn vastgesteld en dat er ten aanzien van de cervicale wervelkolom en lumbale wervelkolom weliswaar - zoals reeds bekend - lichte degeneratieve afwijkingen zijn vastgesteld, maar dat dit geen bijzondere bevindingen zijn gezien de leeftijd van eiseres, terwijl er ook geen duidelijke relatie is tussen die bevindingen en beperkingen. Wat betreft de door eiseres overgelegde aantekening van de huisarts omtrent het kunnen maken van hoofdbewegingen, heeft de verzekeringsarts b&b in haar reactie van 26 september 2021 vermeld dat uit meerdere onderzoeken door diverse artsen is gebleken dat bij eiseres sprake is van een normale nekfunctie, in ieder geval rond de datum in geding. In dit verband heeft de verzekeringsarts b&b er op gewezen dat bij het lichamelijk onderzoek door de primaire arts een normale nekfunctie is vastgesteld, dat zijzelf op de hoorzitting een soepel bewegen van de nek heeft waargenomen, waarbij eiseres goed naar links kon kijken en dat de neuroloog geen klinisch objectiveerbare afwijkingen heeft gevonden. Overigens is opgemerkt dat ook bij recent verricht onderzoek op 10 juni 2021 door een primaire arts een normale functie van de halswervelkolom is geconstateerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep hiermee afdoende gemotiveerd dat de (enkele) aantekening van de huisarts geen reden vormt om meer beperkingen aan te nemen ten aanzien van de nekfunctie.
10. Het voorgaande betekent dat de door de verzekeringsarts b&b opgestelde FML voor juist moet worden gehouden. Uitgaande van die FML, ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van eiseres voor de geduide functies. De arbeidsdeskundige b&b heeft de signaleringen van een toelichting voorzien. Daarmee is in voldoende mate aannemelijk gemaakt dat eiseres de werkzaamheden verbonden aan de functies kan verrichten.
11. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser per 26 juni 2019 terecht heeft vastgesteld op 35,97%.
Het bestreden besluit voor zover daarbij de re-integratie inspanningen zijn beoordeeld.
12. In beroep is door eiseres niet opgekomen tegen de beslissing van verweerder dat de re-integratie-inspanningen onvoldoende zijn geweest. Het door de derde-partij zelfstandig ingestelde beroep daartegen is inmiddels ingetrokken. Voor zover de derde-partij bij brief van 4 februari 2021 in deze procedure, al dan niet per abuis, een eigen beroepsgrond heeft aangevoerd tegen dit onderdeel van het bestreden besluit, valt die buiten de omvang van deze procedure. Aan bespreking daarvan komt de rechtbank dus niet toe.
13. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.