ECLI:NL:RBDHA:2022:415

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 januari 2022
Publicatiedatum
25 januari 2022
Zaaknummer
AWB 20/9250
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsdocument op basis van afhankelijkheidsverhouding en artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 januari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser, afkomstig uit Egypte, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument EU/EER, welke door de staatssecretaris op 13 augustus 2020 werd afgewezen. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 27 november 2020 ongegrond verklaard, waarna de eiser in beroep ging. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij de afhankelijkheidsverhouding tussen de eiser en zijn kinderen centraal stond.

De eiser, die in 1994 geboren is, is de vader van twee kinderen met de Nederlandse nationaliteit. Hij is in 2019 naar Nederland gekomen en wil bij zijn kinderen verblijven. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen omdat niet aangetoond zou zijn dat de kinderen zo afhankelijk van de eiser zijn dat zij het grondgebied van de EU zouden moeten verlaten zonder het gevraagde verblijfsdocument. De rechtbank oordeelde dat de eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de afhankelijkheid van zijn kinderen, vooral omdat hij pas later bij het gezin in Nederland is komen wonen en er geen concrete gegevens zijn over zijn rol in de opvoeding van de kinderen in Egypte.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn kinderen zonder hem niet in Nederland kunnen blijven. De rechtbank heeft ook overwogen dat de eiser een aanvraag voor een verblijfsvergunning op basis van artikel 8 van het EVRM kan indienen, maar dat dit niet automatisch leidt tot het verkrijgen van het gevraagde document. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/9250

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 januari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit Egypte, eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Orhan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigden: mr. M. van Nijnatten en mr. R.S. Hogendoorn).

Procesverloop

Bij besluit van 13 augustus 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER [1] afgewezen.
Bij besluit van 27 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via een videoverbinding (Skype) plaatsgevonden op 21 december 2021. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag 1] 1994 en heeft de Egyptische nationaliteit. Eiser is de vader van [A] (geboren op [geboortedag 2] 2015) en [B] (geboren op [geboortedag 3] 2016), die beiden de Nederlandse nationaliteit hebben. De kinderen zijn samen met hun moeder kort na hun geboorte in Nederland gaan wonen. Eiser is op 23 november 2019 Nederland ingereisd. Eiser wil bij zijn minderjarige kinderen in Nederland verblijven.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat volgens verweerder niet is aangetoond dat de kinderen zo afhankelijk van eiser zijn dat zij genoodzaakt zouden zijn het grondgebied van de Europese Unie te verlaten indien het door eiser gevraagde verblijfsdocument niet wordt verstrekt. Verweerder gaat er wel vanuit dat eiser bepaalde zorgtaken verricht, maar niet zo substantieel dat er sprake is van een afhankelijkheidsverhouding. Eiser is pas na een paar jaar bij het gezin gaan wonen in Nederland en hij heeft niet duidelijk gemaakt wat voor rol hij voor die tijd in het leven van zijn kinderen speelde.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Er is sprake van grote afhankelijkheid. Het gezin woont samen en eiser speelt een belangrijke rol in het leven van zijn kinderen. Ter onderbouwing hiervan heeft hij een verklaring van de school van [A] overgelegd, een briefje van de kinderopvang, een brief van het consultatiebureau en verschillende foto’s. De kinderen reageren droevig op de mededeling dat hun vader zonder verblijfsvergunning het land zou moeten verlaten. Het is onredelijk van eiser te verwachten dat hij dit door middel van documenten kan onderbouwen. Eiser beroept zich tot slot op artikel 8 van het EVRM [2] . Niet kan worden verwacht dat zijn gezin hem naar Egypte volgt.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Afhankelijkheidsverhouding
4.1
Niet in geschil is dat eiser daadwerkelijke zorgtaken verricht voor zijn kinderen. Partijen zijn het niet eens over de vraag of tussen eiser en zijn kinderen sprake is van een afhankelijkheidsverhouding. Zoals de hoogste bestuursrechter heeft overwogen is het in eerste instantie aan een vreemdeling om de gegevens te verschaffen die aantonen dat een afhankelijkheidsverhouding bestaat. Een vreemdeling moet aan de hand van concrete gegevens aannemelijk maken dat een afhankelijkheidsverhouding bestaat. Een vreemdeling hoeft dit niet aan te tonen dan wel te bewijzen, maar moet zijn betoog wel met stukken onderbouwen. [3]
4.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zijn kinderen zonder hem niet in Nederland kunnen blijven. De moeder heeft lange tijd alleen met de kinderen in Nederland gewoond. Eiser heeft, ondanks herhaaldelijk verzoek, geen stukken overlegd waaruit blijkt dat eiser vóór zijn komst naar Nederland een rol heeft gehad in de verzorging en opvoeding van de kinderen.
4.3
Ten aanzien van de overlegde stukken heeft verweerder mogen overwegen dat hieruit niet blijkt dat er sprake is van een afhankelijkheidsverhouding. Uit de brief van het consultatiebureau volgt alleen dat eiser bij één afspraak aanwezig is geweest en uit het briefje van de kinderopvang wordt alleen gesproken over één dag brengen en ophalen. In de schoolbrief wordt inderdaad wel gesproken over het vaker ophalen en soms brengen van [A] , maar er wordt niets gezegd over hoe vaak. Deze verklaringen zijn daarmee onvoldoende en bovendien zeggen deze overlegde stukken nog steeds niets over de afhankelijkheid van de kinderen in de periode dat eiser nog in Egypte woonde.
4.4
Eiser heeft weliswaar gesteld dat hij voor zijn komst naar Nederland telefonisch contact onderhield met zijn gezin, maar dit is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Eiser heeft dit namelijk niet onderbouwd met stukken. Ook andere stukken die iets kunnen zeggen over de relatie tussen eiser en zijn kinderen in die periode, ontbreken. Ter zitting heeft eiser nog medegedeeld dat hij en de moeder van de kinderen inmiddels zijn gescheiden, maar dat er wel een ouderschapsplan is opgesteld en dat beide ouders met het gezag zijn belast. Dit heeft hij verder niet onderbouwd.
4.5
Gelet op het voorgaande, heeft verweerder de aanvraag terecht afgewezen.
Artikel 8 van het EVRM
5. Verder heeft verweerder kunnen meedelen dat als eiser een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 8 van het EVRM wenst, hij een aanvraag daartoe kan indienen. Artikel 9 van de Vw 2000 bevat alleen de bevoegdheid van verweerder om een document af te geven, waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt. Afgifte van zo’n document strekt niet verder dan bevestiging van dit verblijf. Dit betekent volgens de hoogste bestuursrechter dat de beoordeling van een beroep op artikel 8 van het EVRM niet tot het gevraagde document kan leiden. [4]
Hoorplicht
6. Voor zover eiser een beroep doet op de hoorplicht, overweegt de rechtbank dat van het horen in bezwaar slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef, en onder b, van de Awb [5] mag worden afgezien, indien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de motivering van het primaire besluit en de gronden in het bezwaarschrift is in dit geval aan deze maatstaf voldaan, zodat verweerder van het horen heeft mogen afzien.
Wat is de conclusie?
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. C.M. van den Berg, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zoals bedoeld in artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 17 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1821.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:179.
5.Algemene wet bestuursrecht.