ECLI:NL:RBDHA:2022:4124

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 april 2022
Publicatiedatum
3 mei 2022
Zaaknummer
NL22.332
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op asielaanvraag

In deze zaak heeft eiser op 7 januari 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn herhaalde aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, zoals bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op 24 januari 2022 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden, zoals bepaald in artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, is verstreken zonder dat verweerder een beslissing heeft genomen. Eiser heeft verweerder op 13 april 2021 rechtsgeldig in gebreke gesteld, waarna twee weken zijn verstreken voordat hij beroep heeft ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit.

Eiser heeft verzocht om verweerder op te dragen binnen twee weken na de uitspraak een beslissing te nemen op de aanvraag. Verweerder heeft verzocht om een beslistermijn van 16 weken, maar de rechtbank oordeelt dat een termijn van acht weken passend is, rekening houdend met de zorgvuldigheid van de besluitvorming. De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen acht weken na de uitspraak een besluit aan eiser bekend moet maken en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50.

De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kunnen partijen verzet doen bij de rechtbank binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.332

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. M.S. Nizamoeddin),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 7 januari 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn herhaalde aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Verweerder heeft op 24 januari 2022 een verweerschrift ingediend
.
De rechtbank doet met toepassing van artikel 8:54 , eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. In artikel 6:2 van de Awb wordt voor de mogelijkheid van bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld met een besluit. Op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan een beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk in gebreke heeft gesteld.
2. Eiser heeft op 30 juni 2020 een asielaanvraag ingediend. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 bedraagt de beslistermijn zes maanden. De rechtbank stelt vast dat verweerder geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheden in het vierde en het vijfde lid om deze termijn te verlengen. Dit betekent dat verweerder uiterlijk op 30 december 2020 een beslissing had moeten nemen.
3. De rechtbank stelt vast dat de wettelijke beslistermijn is verstreken zonder dat een beslissing op de aanvraag is genomen. Eiser heeft verweerder op 13 april 2021 rechtsgeldig in gebreke gesteld, zoals bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. Hierna zijn twee weken verstreken voordat eiser beroep heeft ingesteld. Het beroep is daarom kennelijk gegrond. Het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit zal dan ook worden vernietigd.
4. Eiser heeft verzocht om verweerder op te dragen binnen twee weken na uitspraak van deze rechtbank dan wel een door de rechtbank te bepalen redelijke termijn een aanvang te maken met eisers opvolgende procedure en binnen een maximale termijn een beslissing te nemen op de aanvraag. Daarnaast verzoekt eiser verweerder in de proceskosten te veroordelen.
5. Verweerder stelt zich, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 8 juli 2020 [1] , op het standpunt dat de beslistermijn die de rechtbanken moeten opleggen in redelijkheid noch onnodig lang noch onrealistisch kort mag zijn. Verweerder verzoekt de rechtbank om overeenkomstig bedoelde rechtspraak van de Afdeling een beslistermijn op te leggen van 16 weken.
6. Ingevolge artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, kan de bestuursrechter het bestuursorgaan opdragen een nieuw besluit te nemen of een andere handeling te verrichten met inachtneming van zijn aanwijzingen. Daarbij kan hij het bestuursorgaan een termijn stellen voor het nemen van het nieuwe besluit of het verrichten van de andere handeling.
7. Zoals de Afdeling in de door verweerder genoemde uitspraak heeft overwogen, houdt de rechter er in asielzaken rekening mee dat verweerder aanvragen binnen een redelijke termijn moet hebben behandeld. Bij de bepaling van de nadere termijn is van belang dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming zwaar weegt [2] . De rechter stelt dus geen nadere termijn waarvan op voorhand vaststaat dat het bestuursorgaan die niet kan halen zonder onzorgvuldig te werk te gaan. Volgens de Afdeling is een termijn van acht weken voor het houden van een eerste gehoor en een termijn van acht weken hierna voor het bekend maken van een besluit op de aanvraag (het 8+8-weken model) passend.
8. De rechtbank stelt vast dat de uiterste beslistermijn van 21 maanden, bedoeld in artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn [3] , inmiddels is verstreken. Gelet hierop en op de inmiddels verstreken tijd na het verweerschrift, zal de rechtbank bepalen dat verweerder binnen 8 weken na de uitspraak een besluit aan eiser bekend moet maken.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 379,50,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van mening dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- bepaalt dat verweerder binnen acht weken na de dag waarop de uitspraak wordt
verzonden een besluit aan eiser bekendmaakt,
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50
(driehonderdnegenenzeventig euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. M.Ch. Grazell, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden verzet doen bij de rechtbank. De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de verzending van deze uitspraak.

Voetnoten

2.artikel 31, tweede lid, van de Procedurerichtlijn
3.Richtlijn 2013/32/EU