In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 april 2022 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod, opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, van Albanese nationaliteit, had beroep ingesteld tegen de besluiten die hem een inreisverbod voor twee jaar oplegden en hem in bewaring stelden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor het terugkeerbesluit niet in geschil zijn en dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd waarom het inreisverbod is opgelegd. Eiser voerde aan dat hij niet goed is gehoord over zijn werkzaamheden in het buitenland en dat zijn gezinssituatie niet in de belangenafweging is meegenomen. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris geen aanleiding had om van het inreisverbod af te zien, gezien de verklaringen van eiser en de omstandigheden van zijn gezin.
Daarnaast heeft de rechtbank zich gebogen over het verzoek van eiser om schadevergoeding, nu de maatregel van bewaring was opgeheven. De rechtbank concludeerde dat de bewaring niet onrechtmatig was en dat eiser de gronden voor de bewaring niet had betwist. De rechtbank wees het verzoek om schadevergoeding af en verklaarde de beroepen ongegrond. De uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, met R. Ben Sellam als griffier, en is gepubliceerd op rechtspraak.nl.