ECLI:NL:RBDHA:2022:4074
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bestuurlijke boete voor niet voldoen aan vordering inzake werknemers onder de Wet minimumloon
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 3 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en een rechtspersoon naar buitenlands recht, gevestigd in Litouwen. De staatssecretaris had aan de eiseres een bestuurlijke boete opgelegd van € 89.000,- voor het niet voldoen aan een vordering met betrekking tot vijftien werknemers die naar redelijk vermoeden werkzaamheden voor eiseres hebben verricht. De vordering was gebaseerd op artikel 18b, tweede lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml). Eiseres betwistte de toepasselijkheid van de Wml op de arbeidsrelatie met de chauffeurs, die volgens haar onder Litouws recht viel. De rechtbank oordeelde dat de Wml wel degelijk van toepassing was, omdat de chauffeurs het belangrijkste deel van hun verplichtingen in Nederland vervulden. De rechtbank concludeerde dat de inspectie bevoegd was om de gevorderde schriftelijke bescheiden op te vragen en dat eiseres niet aan deze verplichting had voldaan. De rechtbank oordeelde dat de opgelegde boete proportioneel was, maar paste deze aan naar € 84.500,- vanwege overschrijding van de redelijke termijn. Tevens werd het beroep tegen het bestreden besluit 1 gegrond verklaard, en de rechtbank droeg de staatssecretaris op het griffierecht aan eiseres te vergoeden. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van werkgevers onder de Wml, ook als zij in het buitenland zijn gevestigd.