ECLI:NL:RBDHA:2022:406

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 januari 2022
Publicatiedatum
25 januari 2022
Zaaknummer
NL21.17289
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheid van Frankrijk onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 januari 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Marokkaanse nationaliteit hebbende persoon, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep behandeld op 9 december 2021, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. Eiser voerde aan dat er in Frankrijk structurele tekortkomingen zijn in de asielprocedure en opvangvoorzieningen, en dat hij als kwetsbaar persoon niet kan worden overgedragen aan de Franse autoriteiten. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser niet heeft aangetoond dat Frankrijk zijn internationale verplichtingen niet zal nakomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag en dat de Franse autoriteiten met de aanvaarding van het terugnameverzoek hebben gegarandeerd dat zij het asielverzoek van eiser in behandeling zullen nemen.

De rechtbank concludeert dat er geen reden is om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van de Franse asielprocedure en dat eiser de mogelijkheid heeft om te klagen bij de Franse autoriteiten indien hij problemen ondervindt. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.17289

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. E.A. Welling),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 2 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL21.17290, op 9 december 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen I. Zyad. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1987 en de Marokkaanse nationaliteit te bezitten. Hij heeft op 25 juni 2021 een asielaanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiser voert aan dat in Frankrijk sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen, waardoor niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Hierbij beroept eiser zich op het AIDA [1] -rapport van 18 maart 2021. Ook stelt eiser dat hij niet kan klagen bij de Franse autoriteiten. Verder is eiser van mening dat overdracht aan de Franse autoriteiten indirect refoulement zal opleveren. Tot slot stelt eiser dat hij ernstige medische en psychische problemen heeft en dat hij als bijzonder kwetsbaar persoon dient te worden aangemerkt. Om al deze redenen dient verweerder de behandeling van de asielaanvraag eiser op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich te trekken.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielaanvraag. Gelet op wat in beroep is aangevoerd dient de rechtbank te beoordelen of er aanleiding is voor het oordeel dat verweerder, ondanks de verantwoordelijkheid van Frankrijk, de asielaanvraag van eiser in behandeling moet nemen.
5. Zoals blijkt uit de uitspraak van de Afdeling [2] van 17 juni 2021 [3] mag verweerder ten aanzien van Frankrijk in beginsel uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat Frankrijk haar internationale verplichtingen ten opzichte van eiser niet zal nakomen. Eiser is daar niet in geslaagd.
6. De door eiser overgelegde informatie geeft geen aanleiding voor het oordeel dat in Frankrijk sprake is van structurele tekortkomingen in de opvangvoorzieningen. Uit de laatste update van het AIDA-rapport kan weliswaar worden opgemaakt dat er problemen zijn (geweest) met de opvang in Frankrijk, maar niet is gebleken dat die problemen dermate structureel en ernstig zijn, dat bij overdracht aan Frankrijk op voorhand sprake is van een reëel risico op schending van artikel 4 van het Handvest [4] of artikel 3 van het EVRM. De informatie die het meest recente AIDA-rapport verstrekt over het opvangsysteem in Frankrijk, is niet significant anders dan de informatie uit de voorgaande rapporten die reeds in de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling zijn betrokken. Uit de passages die eiser heeft aangehaald blijkt in het bijzonder dat de toegang tot de opvangvoorzieningen in Frankrijk in 2020 gedurende enkele maanden belemmerd is geweest als gevolg van de toen geldende COVID-19-maatregelen. Die situatie was dus van tijdelijke aard. Eiser heeft geen informatie overgelegd waaruit blijkt dat de opvang sindsdien opnieuw is verslechterd. Uit hetzelfde AIDA-rapport blijkt bovendien dat Frankrijk in december 2020 een “nationaal plan 2021-2023” heeft gepubliceerd, dat als doel heeft de opvang van asielzoekers en de integratie van vluchtelingen in de periode 2021-2023 te verbeteren door onder meer een betere spreiding van asielzoekers over het land.
7. Indien eiser na overdracht aan Frankrijk toch problemen ondervindt bij het verkrijgen van opvang, dient hij daarover te klagen bij de (hogere) Franse autoriteiten. Niet is gebleken dat eiser die mogelijkheid niet heeft, dan wel dat klagen op voorhand zinloos moet worden geacht.
8. Verder overweegt de rechtbank dat de Franse autoriteiten met de aanvaarding van het terugnameverzoek hebben gegarandeerd dat zij het asielverzoek van eiser in behandeling zullen nemen met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen. Dat betekent dat er geen sprake zal zijn van uitzetting naar het land van herkomst in strijd met het verbod van refoulement. Voor zover eiser na overdracht aan Frankrijk een dreigende schending van artikel 3 van het EVRM [5] te wachten zou staan, dient hij ook daarover te klagen bij de (hogere) Franse autoriteiten.
9. Eiser stelt tot slot dat zijn medische situatie, te weten zware rugklachten en als gevolg daarvan slaapproblemen, aan de voorgenomen overdracht aan Frankrijk in de weg staat. De rechtbank overweegt daartoe dat de medische voorzieningen van de lidstaten in beginsel vergelijkbaar zijn. Uit het patiëntendossier dat eiser heeft overgelegd blijkt ook dat hij in Frankrijk voor zijn klachten is behandeld. Niet is gebleken dat eiser bij terugkeer niet opnieuw de medische zorg kan krijgen die hij nodig heeft.
10. Gelet op het voorgaande is er geen grond voor het oordeel dat verweerder in redelijkheid gebruik heeft moeten maken van zijn discretionaire bevoegdheid om de asielaanvraag van eiser, ondanks de verantwoordelijkheid van Frankrijk, in behandeling te nemen.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Asylum Information Database.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
4.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie
5.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden