ECLI:NL:RBDHA:2022:4025

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 april 2022
Publicatiedatum
29 april 2022
Zaaknummer
SGR 20/8157
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

WIA-uitkering en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid door de werkgever

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 28 april 2022, is het beroep van America Digitaal Druk B.V. gegrond verklaard. De zaak betreft een geschil over de toekenning van een WIA-uitkering aan een werkneemster die zich ziek had gemeld. De werkgever betwistte de mate van arbeidsongeschiktheid van de werkneemster, die sinds 6 januari 2016 ziek was. De rechtbank oordeelde dat de enkele motivering van de verzekeringsarts dat verbetering van de situatie te verwachten is, onvoldoende was. Er was geen adequate onderbouwing van de verwachtingen rondom herstel en de duurzaamheid van de beperkingen van de werkneemster. De rechtbank concludeerde dat het onderzoek naar de duurzaamheid van de beperkingen onzorgvuldig was en dat de motivering van de verzekeringsarts niet voldeed aan de eisen die de Centrale Raad van Beroep stelt. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en droeg hen op binnen 10 weken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Tevens werd de werkgever veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/8157

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 april 2022 in de zaak tussen

America Digitaal Druk B.V., uit Leiden, eiseres

(gemachtigde: mr. F.T.E. Stam),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: D. Spiering-Kalay).
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
[derde-partij], uit [woonplaats] (hierna: werkneemster).

Procesverloop

In het besluit van 30 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan werkneemster per 3 januari 2020 een loonaanvullingsuitkering ingevolge de Werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) toegekend.
In het besluit van 23 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 31 januari 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Overeenkomstig voorafgaand bericht is werkneemster niet verschenen.
De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting geschorst en bepaald dat verweerder in de gelegenheid wordt gesteld de verzekeringsarts b&b te laten reageren op de door eiseres op 27 januari 2022 ingediende stukken. Eiseres zal vervolgens in de gelegenheid worden gesteld daarop te reageren. Op de zitting is met partijen afgesproken dat geen nadere zitting zal plaatsvinden, tenzij de rechtbank daar aanleiding toe ziet na ontvangst van de reacties. Met partijen is afgesproken dat de rechtbank uitspraak doet binnen zes weken na ontvangst van de reactie van eiseres.
Op 23 februari 2022 heeft de rechtbank de reactie van verweerder ontvangen. Dit stuk is in afschrift naar eiseres toegezonden. Op 17 maart 2022 heeft de rechtbank een reactie van eiseres ontvangen.

Overwegingen

Wat vooraf ging aan deze procedure
1.1
Werkneemster was voorheen werkzaam bij eiseres als medewerker productie voor gemiddeld 23,28 uur per week. Zij heeft zich op 6 januari 2016 ziek gemeld. Op 15 oktober 2017 heeft werkneemster een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) aangevraagd. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder werkneemster verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig laten onderzoeken. In het besluit van 14 december 2017 heeft verweerder aan werkneemster per 3 januari 2018 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. Aan dit besluit is ten grondslag gelegd dat werkneemster 80 tot 100% arbeidsongeschikt is, maar dat de arbeidsongeschiktheid niet duurzaam is. Het bezwaar van eiseres tegen dit besluit is ongegrond verklaard. Verweerder heeft het primaire besluit genomen, omdat de loongerelateerde WGA-uitkering de maximumduur heeft bereikt. Aan het primaire besluit is ten grondslag gelegd dat werkneemster 80 tot 100% arbeidsongeschikt is.
1.2
Naar aanleiding van het bezwaar van eiseres heeft een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. De verzekeringsarts heeft werkneemster op het spreekuur van 27 februari 2020 gezien. Voorafgaande aan het spreekuur heeft werkneemster informatie van haar behandelaars ingediend. In het rapport van 27 februari 2020 is vermeld dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is geactualiseerd per 3 januari 2020. Aan de FML zijn handbeperkingen toegevoegd. Verder zijn de beperkingen niet toegenomen ten opzichte van de beoordeling in 2017. De arbeidsdeskundige heeft in het rapport van 20 maart 2020 vastgesteld dat geen functies konden worden geselecteerd die passen bij de in de FML neergelegde belastbaarheid. Vervolgens heeft verweerder aan eiseres laten weten voornemens te zijn het bezwaar ongegrond te verklaren.
1.3
Eiseres heeft aanvullende bezwaren ingediend gericht tegen het voornemen van verweerder om het bezwaar ongegrond te verklaren. Naar aanleiding daarvan heeft de verzekeringsarts op 4 juni 2020 een aparte FML opgesteld waarin alleen de duurzame beperkingen zijn neergelegd. Aan de hand van deze duurzame FML heeft de arbeidsdeskundige in het rapport van 30 juni 2020 vastgesteld dat geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid, omdat ten minste drie functies geduid kunnen worden die leiden tot een lager arbeidsongeschiktheidspercentage dan 80 tot 100%. Vervolgens heeft nogmaals een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Op 15 oktober 2020 heeft een videogesprek plaatsgevonden met de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) en werkneemster. In het rapport van diezelfde datum concludeert de verzekeringsarts b&b dat de medische onderbouwing van het primaire besluit geheel kan worden gehandhaafd. De arbeidsdeskundige b&b concludeert in het rapport van 19 november 2020 dat er geen aanleiding is om af te wijken van de conclusie van de primaire arbeidsdeskundige.
Standpunt van eiseres
2. Eiseres voert aan dat er ten onrechte geen informatie is opgevraagd bij de behandelaars om zorgvuldig de diagnose te kunnen stellen en de duurzaamheid van de beperkingen te kunnen beoordelen. Op de zitting is door de gemachtigde van eiseres in dit kader aanvullend aangevoerd dat het doel van behandeling niet altijd is om klachten te verminderen. Behandelingen kunnen ook tot doel hebben om te leren omgaan met klachten. Daarom had de verzekeringsarts b&b bij de behandelaars moeten onderzoeken wat het doel is van de behandeling en of er nog kans is op herstel. Daarnaast mist een toereikende motivering ten aanzien van de meer dan geringe kans op herstel van reëel arbeidsvermogen conform de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad). Er is weliswaar een FML met duurzame beperkingen opgesteld maar een bijbehorende rapportage waarin dit toereikend wordt gemotiveerd is niet door verweerder verstrekt. De argumentatie van zowel de primaire verzekeringsarts als de verzekeringsarts b&b voldoet niet aan de door de Raad gestelde eisen. Bovendien is niet toereikend gemotiveerd waarom de door de primaire verzekeringsarts tijdens het lichamelijk onderzoek gevonden beperkingen niet in de FML terugkomen. Eiseres heeft haar standpunten onderbouwd aan de hand van de rapportages van de door haar ingeschakelde verzekeringsarts E. Khoe van 22 maart 2021 en 25 januari 2022.
Beoordeling door de rechtbank
3. Volgens rechtspraak van de Raad brengt in gevallen als deze, waarin de werkgever de mate van arbeidsongeschiktheid van een (ex-)werknemer betwist, de aard van de betrokken belangen mee dat op verweerder de verplichting rust om een besluit ten aanzien van die arbeidsongeschiktheid zorgvuldig, goed onderbouwd en inzichtelijk te motiveren. [1]
De duurzaamheid van de beperkingen
4.1
Uit rechtspraak van de Raad volgt dat bij de vraag of er sprake is van duurzaamheid, het gaat om een inschatting van de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen. Dit brengt mee dat de inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar en daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betreffende individuele verzekerde aan de orde zijn. In het geval de inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde. Tot slot geldt dat als van een stabiele of verslechterende situatie wordt uitgegaan voor het eerste jaar, de vaststelling dat in de periode daarna sprake is van een meer dan geringe kans op herstel, concreet en toereikend dient te worden onderbouwd. [2]
4.2
In het rapport van 27 februari 2020 is door de primaire verzekeringsarts vermeld dat verbetering is te verwachten van de huidige beperkingen. Zo kunnen de psychische klachten nog verbeteren omdat daarvoor nog behandeling gaande is. De linkerhand moet nog worden geopereerd en ten aanzien van de heupklachten is aangegeven dat de pijn minder zou kunnen worden als werkneemster afvalt. Voor de rugklachten is werkneemster geopereerd en heeft ze nog een resttraject af te leggen met fysiotherapie. In het rapport van 15 oktober 2020 is door de verzekeringsarts b&b vermeld dat in de FML met de duurzame beperkingen geen beperkingen ontbreken en dat de door de primaire verzekeringsarts gegeven prognose in lijn is met het onderzoek in bezwaar. In de aanvullende rapporten van 20 mei 2021 en 11 februari 2022 is door de verzekeringsarts b&b vermeld dat de (aanvullende) beroepschriften geen aanleiding geven om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen.
4.3
De rechtbank overweegt dat de enkele motivering dat werkneemster nog behandelingen volgt, onvoldoende is om te kunnen concluderen dat verbetering is te verwachten van de huidige beperkingen. Door de verzekeringsartsen is geen informatie over de verwachtingen rondom herstel opgevraagd bij de behandelaars van werkneemster. De conclusie dat verbetering te verwachten is lijkt te zijn gebaseerd op algemene aannames over verbeteringen die gemiddeld genomen worden bereikt met behandelingen. Niet is onderzocht en niet is gemotiveerd wat het te verwachten resultaat van de behandelingen voor werkneemster is. Dit is met name van belang omdat uit het dossier blijkt dat werkneemster al voor langere tijd onder behandeling is voor de klachten waar volgens verweerder geen duurzame beperkingen uit voortkomen. Zo is zij al sinds de zomer van 2017 onder behandeling bij een psycholoog en heeft zij bij de beoordeling in 2017 aangegeven dat zij al jaren onder behandeling is bij een fysiotherapeut vanwege haar lichamelijke klachten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het onderzoek naar de duurzaamheid van de beperkingen van werkneemster onzorgvuldig is geweest en dat verweerder onvoldoende deugdelijk en inzichtelijk heeft gemotiveerd waarom de beperkingen van werkneemster niet duurzaam zijn.
Conclusie
5. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit berust op onzorgvuldig onderzoek en een onvoldoende deugdelijke motivering van (het ontbreken van) de duurzaamheid van de beperkingen.
6. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft onvoldoende informatie om zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal daarom worden opgedragen binnen 10 weken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,-).
9. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van de kosten van de door haar ingeschakelde deskundige in verband met de onder 2 genoemde rapportages. In deze rapportages is opgenomen dat de deskundige in totaal 2 uur heeft besteed aan het opstellen daarvan. Deze kosten komen voor vergoeding in aanmerking. Gelet op het bepaalde in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht en artikel 8:36, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht wordt de vergoeding van kosten van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht, vastgesteld overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken en het daarop gebaseerde Besluit tarieven in strafzaken. Daarbij wordt uitgegaan van een uurtarief van € 134,04. De rechtbank zal verweerder veroordelen tot vergoeding van € 268,08 aan eiseres.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen 10 weken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 354,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.786,08.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 april 2022.
griffier
rechter

De griffier is niet in staat deze uitspraak mede te ondertekenen.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 6 maart 2007, ECLI:NL:CRVB:BA0035 en van 30 oktober 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3776.
2.Zie de uitspraak van de Raad van 4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896.