ECLI:NL:RBDHA:2022:4024

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 april 2022
Publicatiedatum
29 april 2022
Zaaknummer
SGR 20/2793
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ZW-uitkering en geschiktheid van functies na medische beoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. O. Huisman, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door F.J. Latenstein. Eiseres had een ZW-uitkering die per 1 november 2019 door verweerder was beëindigd. Eiseres was van mening dat er meer beperkingen waren dan door verweerder aangenomen, en dat de geselecteerde functies niet passend waren. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat verweerder voldoende gemotiveerd had waarom er geen aanleiding was voor het aannemen van meer beperkingen. De rechtbank heeft de medische rapporten van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige in overweging genomen en geconcludeerd dat de door verweerder geselecteerde functies geschikt waren voor eiseres. De rechtbank heeft vastgesteld dat de medische component van het bestreden besluit op goede gronden berustte en dat er geen aanwijzingen waren dat de functies niet geschikt waren. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/2793

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 april 2022 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. O. Huisman),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: F.J. Latenstein).

Procesverloop

Bij besluit van 23 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering die eiseres op grond van de Ziektewet (ZW) ontving per 1 november 2019 beëindigd.
Bij besluit van 19 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 27 juli 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat verweerder in de gelegenheid wordt gesteld een reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) en de arbeidsdeskundige b&b te vragen ten aanzien van de medische informatie die de rechtbank op 7 en 8 juli 2021 heeft ontvangen. Op 12 augustus 2021 heeft de rechtbank een nader rapport van de verzekeringsarts b&b ontvangen. Dit rapport is in afschrift naar eiseres toegezonden. De reactie van eiseres is op 21 september 2021 ontvangen.
Nadat geen van partijen te kennen heeft gegeven op een nadere zitting te willen worden gehoord, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres was laatstelijk werkzaam als visfileerder voor gemiddeld 21,05 uur per week. Eiseres heeft zich op 1 oktober 2018 vanuit de Werkloosheidswet ziek gemeld, wegens lichamelijke belemmeringen. Bij besluit van 31 december 2018 heeft verweerder aan eiseres per 31 december 2018 een ZW-uitkering toegekend. In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling zijn de beperkingen van eiseres door de primaire arts vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 28 augustus 2019. Aan de hand van die FML zijn door de arbeidsdeskundige diverse functies voor eiseres geduid. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiseres meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Eiseres heeft daarom vanaf 1 november 2019 geen recht meer op een ZW-uitkering. Aan deze besluitvorming heeft verweerder de rapporten van de verzekeringsarts b&b van 4 februari 2020 en de arbeidsdeskundige b&b 11 maart 2020 ten grondslag gelegd.
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte voor de belastbaarheid van de rechterarm en hand slechts een lichte beperking heeft aangenomen. Zij is niet in staat om 5kg te tillen, tot 10kg te trekken en een stuur te bedienen. Eiseres stelt zich voorts op het standpunt dat verweerder ten onrechte geen beperking heeft aangenomen ter zake van de belastbaarheid van de linkerschouder, elleboog, arm en hand. Inmiddels is duidelijk dat er geen sprake is van spierpijn maar klachten in verband met een carpaal tunnel syndroom (CTS). Verweerder is er ten onrechte van uitgegaan dat deze klachten na de datum in geding zijn ontstaan. Ook is verweerder er ten onrechte van uitgegaan dat eiseres bij het tillen meer de linkerarm kan gebruiken. Ten slotte stelt eiseres zich op het standpunt dat de door verweerder geselecteerde functies niet passend zijn.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1
De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder voor de belastbaarheid van de rechterarm en -hand van eiseres, op 1 november 2019 (de datum in geding) van te weinig beperkingen is uitgegaan. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de primaire arts eiseres fysiek heeft onderzocht en bij zijn onderzoek heeft betrokken de door eiseres zelf naar voren gebrachte klachten en het feit dat een neuroloog bij eiseres rechts een CTS had vastgesteld. De arts heeft geconcludeerd dat de geclaimde beperkingen in overeenstemming zijn met de fysieke onderzoeksbevindingen en bij de vastgestelde aandoening aannemelijk zijn. In de FML heeft hij op grond van zijn bevindingen diverse beperkingen opgenomen. De verzekeringsarts b&b is aanwezig geweest bij de hoorzitting van 3 februari 2020 en heeft vervolgens geoordeeld dat voldoende rekening is gehouden met de verminderde belastbaarheid als gevolg van het CTS, waarbij hij heeft toegelicht dat het niet zo is dat eiseres vanwege een CTS de hand in het geheel niet meer kan belasten. De operatie aan het CTS in februari 2020 maakt dat niet anders, omdat deze ingreep niet meebrengt dat eiseres daarvóór niet belastbaar zou zijn en deze ingreep ook meer dan drie maanden na de datum in geding wordt verricht. De verzekeringsarts b&b heeft voorts kennis genomen van de door eiseres in beroep overgelegde medische gegevens, waarop hij in aanvullende rapporten is ingegaan. Voor zover deze gegevens zien op het bij eiseres rechts vastgestelde CTS en de daarmee verband houdende operatie, was die informatie reeds bekend, en heeft de verzekeringsarts b&b daarin geen aanleiding gezien om op de datum in geding van een beperktere fysieke belastbaarheid uit te gaan dan in de FML is gedaan. Uit wat eiseres naar voren heeft gebracht volgt niet dat deze beoordeling van de verzekeringsarts b&b op onzorgvuldig onderzoek berust of onjuist is. Eiseres heeft daarmee ook niet aannemelijk gemaakt dat de belastbaarheid van haar rechterarm en hand is onderschat. De rechtbank merkt daarbij op dat verzekeringsartsen bij uitstek deskundig zijn te achten om aan de hand van de door een betrokkene aangegeven klachten en de beschikbare medische informatie de belastbaarheid van de betrokkene vast te stellen. Het betoog van eiseres slaagt niet.
4.2
Het betoog van eiseres dat verweerder op de datum in geding van (meer) beperkingen links had moeten uitgaan in verband met de achteraf bij eiseres vastgestelde CTS links, slaagt ook niet. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
4.2.1
Vast staat dat eiseres ten tijde van het onderzoek door de primaire arts bekend was met klachten aan de linkerschouder en -arm. Hiermee is bij het vaststellen van de belastbaarheid rekening gehouden, zoals de verzekeringsarts b&b in het rapport van 17 september 2020 heeft opgemerkt. Er is daarbij van uitgegaan dat het ging om tendomyogene (spier)klachten van schouderblad/monnikskapspier/nek. Naar aanleiding van de door eiseres in beroep, bij brief van 16 juli 2020 ingebrachte medische informatie heeft de verzekeringsarts b&b vastgesteld dat een foto van de linkerschouder, behoudens een kleine verkalking, een normale linkerschouder heeft laten zien. Daarmee is volgens de verzekeringsarts b&b geen sprake van ernstiger pathologie van de linkerschouder en linkerarm. Ook een thoraxfoto en mammografie, verricht naar aanleiding van borstklachten links, heeft geen afwijkingen laten zien. De verzekeringsarts b&b geeft aan dat er daarom geen aanleiding is om per datum in geding een lagere belastbaarheid van de linkerarm en linkerschouder aan te nemen dan reeds is vastgesteld. Naar aanleiding van de door eiseres op 7 en 8 juli 2021 ingebrachte medische informatie, waaruit onder meer blijkt dat bij eiseres in 2020 een CTS links is vastgesteld, heeft de verzekeringsarts b&b erop gewezen dat de bij eiseres op de datum in geding bekende klachten van linkerschouder en -arm niet typisch zijn voor CTS. In dit verband heeft hij er tevens op gewezen dat de brief van de revalidatiearts van 6 juli 2021 duidelijk gaat over de al langer bestaande klachten van de klachten van de nek, linkerschouder en -arm en niet over een CTS links. De revalidatiearts maakt er in zijn brief ook melding van dat de neuroloog en orthopeed geen oorzaak hebben gevonden voor de klachten van nek, linkerschouder en linkerarm. Uit het door de revalidatiearts verrichte neurologisch en orthopedisch onderzoek van nek, linkerschouder en -arm, volgt dat eiseres pijnklachten aangeeft, maar het onderzoek is objectief niet afwijkend. Uit de brief blijkt dan ook niet dat sprake is van objectieve afwijkingen die wijzen op een lagere belastbaarheid dan is aangenomen, aldus de verzekeringsarts b&b.
4.2.2
De verzekeringsarts b&b heeft voorts toegelicht dat voor de datum in geding nog geen sprake was van andere klachten die (achteraf bezien) te relateren zijn aan CTS-links (of ulnaropathie links). Wat betreft de tijdens de hoorzitting door eiseres gemelde klachten van de 3e, 4e en 5e vinger van de linkerhand, heeft de verzekeringsarts b&b in zijn rapport in bezwaar, herhaald in zijn rapport van 17 september 2020, overwogen dat dit nieuwe klachten zijn, dat wil zeggen van na de datum in geding. In de door eiseres in beroep ingebrachte medische informatie heeft de verzekeringsarts b&b geen aanleiding gezien voor een ander standpunt en voor het aannemen van (meer) beperkingen. In zijn rapport van 29 juli 2021 heeft de verzekeringsarts b&b in dit verband vermeld dat uit de beschikbare stukken niet – zoals de gemachtigde van eiseres veronderstelt – volgt dat de klachten die in 2020 tot de diagnose CTS hebben geleid al in 2018 en zodoende ook op de datum in geding al bestonden. De verzekeringsarts b&b geeft aan dat de neuroloog in 2018 enkel een CTS rechts heeft vastgesteld. Het was de neuroloog wel bekend dat eiseres links ook wat klachten had, maar slechts in lichte mate. De neuroloog overwoog kennelijk geen CTS links en heeft bij oriënterend neurologisch onderzoek ook geen afwijkingen links beschreven die achteraf beschouwd aan een CTS links toegeschreven moeten worden. Er werden destijds verder ook geen typische CTS-klachten links beschreven of vermeld. Uit andere medische stukken komt naar voren dat de klachten links betrekking hadden op de linkerarm en linkerschouder, maar deze zijn niet typisch voor een CTS en hiervoor zijn andere diagnoses gesteld. Volgens de verzekeringsarts b&b blijkt uit het journaal van de huisarts dat eiseres pas op 20 januari 2020 dezelfde herkenbare klachten links heeft die ze eerder rechts heeft gehad als gevolg van een CTS rechts. Uit latere correspondentie van de neuroloog van 29 mei 2020 volgt dat in 2020 een CTS links en ulnaropathie links zijn vastgesteld. Uit deze correspondentie volgt niet dat sprake is van eerder gemiste diagnoses en dat deze afwijkingen al veel langer bestaan moeten hebben. De betreffende klachten links zijn kennelijk pas begin 2020 ontstaan. Eerder en ook op de datum in geding is er geen vermelding van linkszijdige typisch bij deze aandoeningen passende klachten.
4.2.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts b&b gelet op wat is overwogen in 4.2.1 en 4.2.2 voldoende gemotiveerd en inzichtelijk gemaakt waarom bij eiseres op de datum in geding niet kan worden uitgegaan van CTS-klachten links en daarmee evenmin van meer beperkingen dan aangenomen. In hetgeen eiseres naar voren heeft gebracht, ziet de rechtbank geen aanleiding om van het gemotiveerde standpunt van de verzekeringsarts b&b af te wijken of daaraan te twijfelen. De door eiseres in reactie op het rapport van de verzekeringsarts b&b van 29 juli 2021 overgelegde brief van neuroloog Groen van 14 september 2021, biedt daarvoor onvoldoende grond. Anders dan eiseres betoogt, kan uit de brief niet worden opgemaakt dat klachten passend bij een CTS links (in tegenstelling tot rechts) al vóór de datum in geding zijn begonnen. Wel is in de brief opgemerkt dat aannemelijk is dat de ulnaropathie-klachten links al op 1 november 2019 bestonden, maar een concrete toelichting daarop of medische onderbouwing daarvoor ontbreekt. In de brief wordt juist onderkend dat deze klachten niet exact zijn gedocumenteerd en er wordt geen melding gemaakt van documentatie daarvan vóór begin 2020. De brief bevat verder geen nieuwe medische gegevens. Voor het oordeel dat bij eiseres op de datum in geding sprake was van niet of onjuist beoordeelde klachten en verdergaande beperkingen met betrekking tot haar belastbaarheid dan door de artsen van verweerder is aangenomen, bestaat ook anderszins geen medisch objectieve onderbouwing.
4.3
Uit het bovenstaande volgt dat de medische component van het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden berust.
5. Naar aanleiding van de zitting heeft de rechtbank verweerder verzocht een nadere toelichting te geven op de geduide functies voor wat betreft de belasting van de rechterhand, linkerarm en linkerschouder. De arbeidsdeskundige b&b heeft hierop gereageerd met het rapport van 6 augustus 2021 en daarin de motivatie signaleringen van de geduide functies op onderdelen bijgesteld. Deze bijstelling heeft de arbeidsdeskundige conclusie niet beïnvloed. De rechtbank overweegt dat verweerder met de door de arbeidsdeskundige b&b gegeven toelichting op de geduide functies voldoende heeft gemotiveerd dat deze functies voor eiseres geschikt zijn. Er zijn geen aanwijzingen dat deze functies, die zijn geduid aan de hand van de beperkingen van eiseres in de FML, niet geschikt voor eiseres zouden zijn. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de geduide functies passen binnen de belastbaarheid van eiseres.
6. Uit het voorgaande volgt dat verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht en op goede gronden de ZW-uitkering van eiseres per 1 november 2019 heeft beëindigd.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T. Aalbers, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 april 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.