ECLI:NL:RBDHA:2022:4000

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 april 2022
Publicatiedatum
29 april 2022
Zaaknummer
NL22.4108
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Indiase eiser afgewezen op grond van veilig land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 april 2022 uitspraak gedaan in het beroep van een Indiase eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, die stelt dat hij in India bedreigd wordt door de familie van zijn verloofde, heeft zijn aanvraag ingediend op basis van de vrees voor vervolging. De Staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen, stellende dat India als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt en dat de vrees van de eiser niet voldoende onderbouwd is. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 14 april 2022, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank heeft de argumenten van de eiser en de Staatssecretaris tegen elkaar afgewogen. Eiser betoogde dat India niet als veilig land kan worden beschouwd, verwijzend naar eerdere uitspraken van de rechtbank waarin werd gesteld dat de Staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom India als veilig land van herkomst wordt aangemerkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris in zijn herbeoordeling niet voldoende heeft aangetoond dat de situatie in India, met betrekking tot de bescherming van mensenrechten, niet verslechterd is. De rechtbank concludeert dat de aanwijzing van India als veilig land van herkomst niet deugdelijk is gemotiveerd en dat de vrees van de eiser voor vervolging niet kan worden afgedaan als ongegrond.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de Staatssecretaris opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de overwegingen van de rechtbank. Tevens is de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 1.518,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.4108

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. C. Chen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.H. Belevska).

ProcesverloopBij besluit van 8 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Tevens geldt dit besluit als een terugkeerbesluit, is aan eiser een vertrektermijn onthouden en is aan hem een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.4109, op 14 april 2022 op zitting behandeld.Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen T. Bhawany. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Indiase nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedag] 1994. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij een schuld heeft bij de bank, omdat hij geld heeft geleend om een vriend te helpen. Daarnaast vreest hij vervolging van de familie van [A] , de vrouw met wie hij zou gaan trouwen. De familie eist schadevergoeding en de twee broers van [A] hebben eiser meerdere keren bedreigd en een keer mishandeld.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst
2. Schuld bij bank vanwege het uitlenen van geld aan zijn vriend
3. Problemen met de twee broers van [A]
Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat alle elementen geloofwaardig zijn, maar dat dit niet kan leiden tot het verlenen van een asielvergunning. Ten aanzien van element 2 overweegt verweerder dat dit element geen raakvlakken heeft met het vluchtelingschap en dat eiser door dit element geen reëel risico loopt op ernstige schade. Ten aanzien van element 3 wordt overwogen dat hij tegen de dreigingen van de twee broers bescherming van de overheid kan inroepen. Verweerder heeft zich verder op het standpunt gesteld dat India een veilig land van herkomst is, zodat in zijn algemeenheid kan worden aangenomen dat eiser daar niet te vrezen heeft voor problemen die verlening van internationale bescherming rechtvaardigen. Verweerder concludeert daarom dat eisers asielaanvraag wordt afgewezen als kennelijk ongegrond.
Wat vinden eiser en verweerder in beroep?
3. Eiser voert aan dat verweerder India ten onrechte als veilig land van herkomst heeft aangemerkt. Eiser stelt zich op het standpunt dat de aanmerking van India als veilig land niet voldoet aan de vereisten neergelegd in de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling). [1] Eiser wijst in dit verband op de uitspraken van de rechtbank Den Haag van 3 maart 2022 en 25 maart 2022 waarin dit is overwogen. [2] Daarnaast betoogt eiser dat hem ten onrechte een inreisverbod opgelegd is en de verweerder hem geen vertrektermijn heeft toegekend.
3.1.
Verweerder is het oneens met de door eiser genoemde uitspraken van de rechtbank Den Haag van 3 maart 2022 en 25 maart 2022. Volgens verweerder is in de herbeoordeling van december 2021 deugdelijk gemotiveerd waarom India als veilig land is aangemerkt. Verweerder heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat de verslechterde situatie met name geldt voor de gebieden Jammu en Kashmir en de uitzonderingsgroepen die genoemd zijn in de herbeoordeling, maar niet voor de gewone Indiër. Verweerder stelt verder dat er in India weliswaar sprake is van onwettige en willekeurige executies en willekeurige arrestatie en detentie door overheidsinstanties, maar dat deze gevallen moeten worden afgezet tegen het totaal van 1,4 miljard inwoners van het land. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat uit de algemene bronnen volgt dat India een pluralistisch land is, met functionele gerechtelijke instellingen en nog steeds wordt gezien als de grootste democratie van de wereld.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
De aanmerking van India als veilig land van herkomst
4. In de uitspraken van 3 maart 2022 en 25 maart 2022 staat dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd dat India een veilig land van herkomst is. Aan dat oordeel is het volgende ten grondslag gelegd. De herbeoordeling van de staatssecretaris van december 2021 voldoet niet aan de eisen neergelegd in rechtsoverweging 8.5 van de uitspraak van de Afdeling van 7 april 2021, [3] omdat verweerder daarover geen kenbare en deugdelijke verantwoording heeft afgelegd. Uit de informatie die ten grondslag ligt aan de herbeoordeling van december 2021 blijkt niet dat de verslechtering van de situatie in India zich enkel voordoet in de gebieden Jammu en Kashmir. Ook buiten die gebieden lijkt sprake te zijn van een verdere verslechtering van het recht op vrijheid en veiligheid van de persoon. Verder is de conclusie van verweerder in de herbeoordeling, dat het niveau waarop bescherming wordt geboden tegen vervolging in algemene zin nog voldoende hoog is, niet deugdelijk gemotiveerd. Uit de herbeoordeling blijkt niet door welke informatie die conclusie wordt gedragen. Tot slot volgt uit de meest recente bronnen van januari 2022 dat de situatie in India verder is verslechterd ten opzichte van de situatie die is geschetst in de eerdere bronnen van 2021 die verweerder heeft betrokken in zijn herbeoordeling.
4.1.
De rechtbank neemt in deze zaak de uitspraken van 3 maart 2022 en 25 maart 2022 als uitgangspunt. Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verweerder met de door hem gegeven nadere motivering in het verweerschrift alsnog deugdelijk heeft gemotiveerd dat India een veilig land van herkomst is. Zoals de Afdeling immers heeft overwogen in de uitspraak van 7 april 2021 is het verweerder toegestaan in een concrete zaak in een schriftelijk stuk een nadere toelichting te geven op de situatie in het als veilig aangemerkte land van herkomst van de vreemdeling.
4.2.
De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder met de nadere motivering in het verweerschrift alsnog niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat India een veilig land van herkomst is. De rechtbank overweegt dat uit de bronnen die zijn gebruikt bij de herbeoordeling blijkt dat in India sprake is van een verslechtering van de burgerlijke vrijheden, de politieke rechten, de vrijheid van meningsuiting, de persvrijheid, de vrijheid van godsdienst, de vrijheid van vereniging, de onafhankelijke rechtspraak en de bescherming van het recht op vrijheid en veiligheid van de persoon. Anders dan de verweerder in het verweerschrift stelt, volgt uit de bronnen niet duidelijk dat deze verslechteringen alleen zien op de gebieden Jammu en Kashmir en de uitzonderingsgroepen genoemd in de herbeoordeling. Het standpunt van verweerder dat de ‘gewone Indiër’ door deze verslechteringen niet wordt geraakt, volgt niet uit de bronnen die zijn gebruikt bij de herbeoordeling en is door verweerder ook anderszins niet onderbouwd met algemene informatie. Verder stelt verweerder in het verweerschrift weliswaar terecht dat het aantal gevallen van onwettige en willekeurige executies, arrestaties en detenties laag is ten opzichte van de hele bevolking, maar dat maakt nog niet dat India daarom als een veilig land van herkomst kan worden aangewezen. Uit de uitspraak van de Afdeling van 7 april 2021 volgt dat voordat verweerder een land als een veilig land van herkomst kan aanwijzen, hij moet onderzoeken of, gelet op de toepasselijke regelgeving in het land, algemeen gezien en op duurzame wijze geen vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [4] plaatsvindt, hetgeen een ruimere beoordeling vergt dan het aantal willekeurige executies, arrestaties en detenties. De rechtbank overweegt verder dat verweerder in zijn nadere motivering niet ingaat op de overweging in de uitspraken van 3 maart 2022 en 25 maart 2022 dat uit de herbeoordeling niet volgt door welke informatie de conclusie dat het niveau waarop bescherming wordt geboden tegen vervolging in algemene zin nog voldoende hoog is wordt gedragen, zodat dit motiveringsgebrek door verweerder niet is weggenomen. Ditzelfde geldt voor de overweging in de uitspraken van 3 maart 2022 en 25 maart 2022 dat uit landeninformatie volgt dat de situatie in India na de herbeoordeling zou zijn verslechterd.
4.3.
De rechtbank ziet gelet hierop geen aanleiding voor een ander oordeel dan in de uitspraken van 3 maart 2022 en 25 maart 2020 waarin staat dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat India een veilig land van herkomst is.
4.4
Dit betekent dat het beroep van eiser gegrond is. Voor zover verweerder zich op het standpunt stelt dat de aanwijzing van India als veilig land van herkomst niet relevant is voor de uitkomst van de asielprocedure van eiser, volgt de rechtbank dit niet. Eiser wijst er terecht op dat door deze aanwijzing van India als veilig land zijn asielaanvraag in een ander spoor is behandeld met verschillende relevante procedurele gevolgen. De rechtbank overweegt verder dat het antwoord op de vraag of India een veilig land van herkomst is ook relevant is voor de beoordeling van de zwaarwegendheid van het asielrelaas van eiser, met name waar het gaat om de vraag of eiser bescherming van de autoriteiten kan vragen.
Wat is de conclusie?
5. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
6. Nu de rechtbank het beroep gegrond verklaart, ziet zij aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr.L.N. Kurzawa, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

4.Het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.