Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 april 2022 in de zaak tussen
[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
2. Verzoeker is dak- en thuisloos en ontving tot voor kort (vanaf 27 mei 2019) een uitkering overeenkomstig de dak- en thuislozennorm. Verweerder heeft verzoeker op 3 december 2021 gevraagd om vóór 17 december 2021 een overzicht van verblijfadressen in te leveren. Verzoeker heeft op 13 december 2021 het formulier ingeleverd met daarop één verblijfadres. Verweerder heeft daarop de uitkering tijdelijk stopgezet en verzoeker gevraagd om vóór 26 januari 2022 contact op te nemen. Verzoeker heeft op 21 januari 2022 telefonisch contact opgenomen met verweerder en aangegeven dat hij geen toestemming van zijn nicht en tante heeft om hun adressen door te geven aan verweerder. Verweerder heeft vervolgens met het besluit van 26 januari 2022 het recht op bijstand met ingang van 1 januari 2022 opgeschort, verzoeker nogmaals gevraagd de gevraagde gegevens in te leveren vóór 9 februari 2022. Op 9 februari 2022 heeft verweerder zijn uitkering met ingang van 1 januari 2022 ingetrokken.
3. Verzoeker beschikt dus met ingang van 1 januari 2022 niet langer over zijn daklozenuitkering en zegt geen ander inkomen te hebben. De voorzieningenrechter heeft niet de indruk gekregen dat deze voorstelling van zaken niet klopt en acht daarmee voldoende gegeven dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij zijn verzoek om een voorlopige voorziening.
4. Verweerder heeft ter zitting uiteengezet dat verzoeker niet aan zijn inlichtingenverplichting heeft voldaan. Volgens verweerder is het onduidelijk waar verzoeker verblijft en of dat nog wel in de gemeente Den Haag is. Hij heeft weliswaar opgegeven dat hij meerdere verblijfadressen in Den Haag heeft, maar heeft, afgezien van één adres, niet nader opgegeven welke adressen dat zijn, zodat dat niet te verifiëren is. Volgens verweerder is ook niet duidelijk of verzoeker nog bijstandsafhankelijk is.
5. Verzoeker heeft uitgelegd dat hij alleen het adres van zijn neef kan opgeven. De bewoners van de overige adressen waar hij verblijft (tante en nicht), hebben daarvoor geen toestemming gegeven uit angst voor de mogelijke gevolgen. Dit zijn wel adressen in Den Haag. Hij heeft hier ook gesprekken over gevoerd met verweerder. Ter zitting is toegelicht dat verzoeker het merendeel van de week verblijft bij zijn neef, welk adres hij wel heeft opgegeven bij verweerder.
6. De voorzieningenrechter moet beoordelen of verzoekers bezwaar kans van slagen heeft.
6.1 Verweerder is bevoegd het recht op bijstand op te schorten, indien de betrokkene de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, of indien de betrokkene anderszins onvoldoende medewerking verleent. Wanneer de belanghebbende het verzuim niet binnen de termijn herstelt is verweerder bevoegd het recht vervolgens in te trekken. Deze bevoegdheden berusten op artikel 54, eerste en vierde lid, van de Pw en zijn bedoeld als dwangmiddel tot nakoming van de op de bijstandsgerechtigde rustende wettelijke verplichting inlichtingen te verstrekken. Het betreft discretionaire bevoegdheden. Verweerder moet daarbij een belangenafweging maken en de evenredigheid in acht nemen. Daaronder valt ook de vraag of de uitoefening van het dwangmiddel in een redelijke verhouding staat tot de daarmee te dienen doelen (proportionaliteit). [1] 6.2 Vooropgesteld wordt dat een uitkeringsgerechtigde verplicht is de informatie te verstrekken die van belang is voor het recht op bijstand. Dat staat in artikel 17, eerste lid, van de Pw. Ook van iemand die stelt dakloos te zijn, kan worden gevergd dat hij controleerbare gegevens verstrekt over zijn feitelijke verblijfplaats. Verweerder heeft verzoeker gevraagd al zijn verblijfadressen op te geven. Dat heeft hij, afgezien van het adres van zijn neef aan de [adres] [huisnummer] , niet gedaan.
6.3 Het is echter de vraag of verweerder in dit geval in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot intrekking gebruik heeft kunnen maken. Verzoeker heeft aan verweerder in ieder geval één verblijfadres opgegeven, namelijk dat van zijn neef [plaats] ( [adres] [huisnummer] in [plaats] ). Hij heeft bovendien uitgelegd waarom hij zijn overige verblijfadressen niet kon opgeven (de bewoners van die adressen gaven daarvoor geen toestemming uit angst voor de mogelijke gevolgen). Hiermee verkeerde verzoeker in een lastige positie, waarover hij ook in gesprek is gegaan met verweerder. Verweerder heeft niet meegedacht over eventuele oplossingen, maar zich enkel op het standpunt gesteld dat verzoeker zijn verblijfadressen dient te verstrekken. Ter zitting is gebleken dat verweerder eigenlijk twijfelt of verzoeker wel in Den Haag verblijft. De voorzieningenrechter ziet daarvoor echter geen reden. Op basis van de stukken en wat ter zitting is besproken, houdt de voorzieningenrechter het er op dat verzoeker zich grotendeels in Den Haag moet ophouden. De voorzieningenrechter ziet in ieder geval geen aanwijzingen dat verzoeker zich buiten Den Haag ophoudt. Hij heeft allereerst een postadres in Den Haag. Dat dit het adres van verweerder is, maakt dat niet anders. Volgens de in het dossier aanwezige bankafschriften pint verzoeker voornamelijk geld in Den Haag. Dat is ook een indicatie dat verzoeker binnen de gemeente Den Haag verblijft. Ter zitting heeft de gemachtigde van verzoeker voorts aangevoerd dat hij voornamelijk bij zijn neef op de [adres] [huisnummer] in Den Haag verblijft. Verweerder heeft dit adres niet geverifieerd, zo blijkt uit het dossier. Daarom heeft verweerder ter zitting ook niet gemotiveerd kunnen weerspreken dat verzoeker daar grotendeels verblijft.
6.4 Nu verweerder aan de hand van de informatie van verzoeker naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kon vaststellen of deze nog steeds een te honoreren aanspraak op een uitkering had, komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat verweerder in verzoekers geval niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot intrekking gebruik heeft mogen maken.
6.5 Dit betekent naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter ook dat, gezien de omstandigheden van verzoekers geval, zijn bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Omdat ervan mag worden uitgegaan dat verzoeker op dit moment geen inkomen heeft, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen, zoals hierna in het dictum van deze uitspraak zal worden weergegeven.
7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit (de intrekking van het recht op bijstand) wordt geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar en bepaalt dat verweerder de betalingen van de uitkering aan verzoeker hervat overeenkomstig de voor hem geldende norm.
8. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker ook het door hem betaalde griffierecht ter grootte van € 50,- vergoedt.
9. Omdat het verzoek wordt toegewezen, krijgt verzoeker een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het deelnemen aan de zitting). Die punten hebben een waarde van € 759,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,00.