Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 april 2022 in de zaak tussen
[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
2. De voorzieningenrechter beoordeelt allereerst of sprake is van een spoedeisend belang bij het verzoek om, in afwachting van de beslissing op bezwaar, een voorlopige voorziening te treffen.
3. Verzoekster zegt als gevolg van primair besluit 1 samen met haar minderjarige zoontje over geen enkele bron van inkomsten te beschikken, waardoor zij niet in de kosten van levensonderhoud kan voorzien. Verzoekster heeft ook geen vermogen waarmee zij die kosten kan betalen. De voorzieningenrechter ziet geen grond aan deze voorstelling van zaken te twijfelen. Verzoekster heeft daarmee wat betreft het besluit tot afwijzing van haar aanvraag voldoende spoedeisend belang bij haar verzoek om een voorlopige voorziening.
Verzoekster heeft, nadat een eerdere aanvraag door verweerder met het besluit van 1 december 2021 is afgewezen, opnieuw (op 7 december 2021) een uitkering op grond van de Pw aangevraagd voor haarzelf en voor haar minderjarige zoontje ( [A] , geboren op [geboortedag] 2020). Verzoekster is 23 jaar oud, volgt een opleiding waarvoor zij geen studiefinanciering kan krijgen en beschikt niet over eigen woonruimte. Zij heeft bij haar aanvraag opgegeven dat zij inwoont bij haar zus en zwager op het adres [adres 1] [huisnummer 1] , te [postcode] [plaats] . Zij staat per 1 juli 2021 ingeschreven in de Basisregistratie Personen op dit adres. Zij zegt daar een eigen kamer te hebben en een bedrag van € 150,- per maand bij te dragen in de woonkosten. Verweerder heeft verzoekster bij brieven van 8 december 2021, 11 januari 2022 en 25 januari 2022 om informatie gevraagd. Op 24 februari 2022 heeft er een gesprek met verzoekster en een huisbezoek plaatsgevonden. Verweerder heeft verzoeksters aanvraag om bijstand afgewezen, omdat zij onvoldoende informatie heeft gegeven over haar woonsituatie. Verweerder kan hierdoor het recht op bijstand niet vaststellen.