ECLI:NL:RBDHA:2022:3989

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 april 2022
Publicatiedatum
29 april 2022
Zaaknummer
21/2912 T
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake zorgbonus voor zorgprofessionals in het kader van de Subsidieregeling bonus zorgprofessionals COVID-19

Op 25 april 2022 heeft de Rechtbank Den Haag een tussenuitspraak gedaan in de zaak tussen Stichting Haagse Gezondheidscentra en de rechtbank. Eiseres, werkzaam als doktersassistent, had verweerster verzocht om een zorgbonus in het kader van de Subsidieregeling bonus zorgprofessionals COVID-19. Verweerster weigerde deze bonus en nam het bezwaar hiertegen niet in behandeling, met het argument dat zij geen bestuursorgaan is. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft het onderzoek heropend en de zaak verwezen naar de meervoudige kamer vanwege de complexiteit.

De rechtbank heeft beoordeeld of verweerster als bestuursorgaan kan worden aangemerkt. Dit hangt af van de vraag of verweerster aan de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht voldoet. De rechtbank concludeert dat verweerster, als privaatrechtelijke rechtspersoon die geldelijke uitkeringen verstrekt, onder bepaalde voorwaarden als bestuursorgaan kan worden aangemerkt. De rechtbank oordeelt dat verweerster ten onrechte het bezwaar van eiseres niet in behandeling heeft genomen en dat het bestreden besluit op een onjuiste grondslag berust. Verweerster krijgt de gelegenheid om het gebrek te herstellen door een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen binnen zes weken.

De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om te reageren op de herstelpoging van verweerster. De rechtbank heeft ook aangegeven dat er nog geen hoger beroep openstaat tegen deze tussenuitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/2912

uitspraak van de meervoudige kamer van 25 april 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. N.M. Fakiri),
en

Stichting Haagse Gezondheidscentra, verweerster

(gemachtigde: M. Sahadew Lall).

Procesverloop

In een e-mailbericht van 26 januari 2021 heeft verweerster eiseres meegedeeld dat aan haar geen zorgbonus in het kader van de Subsidieregeling bonus zorgprofessionals COVID-19 (hierna: de Regeling) zal worden uitbetaald.
In het e-mailbericht van 3 maart 2021 heeft verweerster eiseres meegedeeld het hiertegen gemaakte bezwaar niet in behandeling te nemen.
Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
De openbare behandeling van het beroep heeft via beeldverbinding plaatsgevonden op de zitting van de enkelvoudige kamer van 1 november 2021. Partijen en hun gemachtigden hebben daaraan deelgenomen.
De rechtbank heeft het onderzoek heropend en de zaak in verband met de complexiteit ervan verwezen naar de meervoudige kamer ter verdere behandeling.
De meervoudige kamer sluit het onderzoek en doet tussenuitspraak.

Overwegingen

1. Eiseres is sinds 1 augustus 2018 als doktersassistent flexpool in dienst bij verweerster. Zij heeft in het kader van de Regeling verweerster gevraagd een zogeheten zorgbonus aan haar uit te keren. Verweerster heeft dat geweigerd. Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt. Verweerster heeft vervolgens besloten dit bezwaar niet in behandeling te nemen.
2. Verweersters besluit berust op het standpunt dat zij geen bestuursorgaan is.
3. Eiseres vindt dat verweerster ten aanzien van de toekenning en het uitbetalen van de zorgbonus als bestuursorgaan moet worden aangemerkt, zoals bedoeld in artikel 1:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiseres heeft in haar aanvullende gronden dit standpunt uitgebreid gemotiveerd. Samengevat weergegeven stelt eiseres dat wordt voldaan aan de in de rechtspraak gestelde vereisten: de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) heeft in beslissende mate de criteria voor het verstrekken van de zorgbonus bepaald en de zorgbonus wordt geheel gefinancierd door de overheid. Eiseres geeft verder aan dat de zorgbonus door de overheid wordt toegekend en uit de algemene middelen wordt betaald. Verweerster functioneert daarbij volgens haar als doorgeefluik. Eiseres kan de zorgbonus niet zelf aanvragen, dat moet de werkgever doen, en volgens haar kan eiseres de zorgbonus ook niet in een civiele procedure afdwingen of aan de orde stellen. [1] Eiseres is ten slotte van mening dat zij geen rechtsbescherming heeft wanneer zij niet in een bestuursrechtelijke procedure tegen de afwijzing van de zorgbonus kan opkomen.
4. De rechtbank beoordeelt het beroep als volgt. Of de rechtbank kennis mag nemen van dit beroep hangt allereerst af van de vraag of verweerster, daar waar het de verstrekking van de zorgbonus betreft, een bestuursorgaan is, zoals bedoeld in artikel 1:1 van de Awb.
4.1.
Artikel 1:1, eerste lid, van de Awb luidt:
Onder bestuursorgaan wordt verstaan
a. een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, of
b. een ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak is een orgaan met openbaar gezag bekleed als aan dat orgaan een op de wet steunende bevoegdheid is toegekend om de rechtspositie van de burger eenzijdig te bepalen. Een orgaan van een privaatrechtelijke rechtspersoon is in principe geen bestuursorgaan als een wettelijk voorschrift dat dit openbaar gezag toekent, ontbreekt. Op die regel kan zich een uitzondering voordoen voor die organen van privaatrechtelijke rechtspersonen die geldelijke uitkeringen of op geld waardeerbare voorzieningen aan derden verstrekken. Die organen kunnen wel bestuursorgaan zijn, wanneer aan een tweetal cumulatieve vereisten is voldaan. Die vereisten zijn:
(-) de inhoudelijke criteria voor het verstrekken van geldelijke uitkeringen of voorzieningen moeten in beslissende mate worden bepaald door een of meer bestuursorganen, als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb (het inhoudelijk vereiste), en
(-) de verstrekking van deze uitkeringen of voorzieningen moet in overwegende mate (2/3 of meer) worden gefinancierd door een of meer bestuursorganen, als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb (het financieel vereiste). [2]
4.3.
Op grond van de Regeling kan een zorgaanbieder subsidie aanvragen bij de minister van VWS voor het uitkeren van een zorgbonus aan een zorgprofessional. De zorgaanbieder bepaalt welke zorgprofessional in aanmerking komt voor een zorgbonus. De Regeling bevat bepalingen ten aanzien van de subsidieaanvraag en -verstrekking, maar geen inhoudelijke criteria voor de beoordeling welke zorgprofessional in aanmerking komt voor een zorgbonus. In de Handreiking bij de Regeling is uitgewerkt voor welke zorgprofessionals de zorgbonus in het leven is geroepen.
4.4.
Verweerster is een privaatrechtelijke rechtspersoon die ter uitvoering van de Regeling een zorgbonus aan voor haar werkzame zorgprofessionals kan verstrekken. Daarmee verstrekt zij derden geldelijke uitkeringen. Dat het verstrekken van uitkeringen en voorzieningen geen hoofdtaak van verweerster is, is daarbij niet van belang. Een orgaan van een privaatrechtelijke rechtspersoon hoeft geen overheids- of publieke taak uit te oefenen om als bestuursorgaan, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb, te kunnen worden aangemerkt. [3]
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat aan het hiervoor onder 4.2. weergegeven inhoudelijk vereiste is voldaan. In de Handreiking bij de Regeling heeft de minister van VWS te kennen gegeven dat de zorgbonus is bedoeld voor de zorgprofessional die tijdens de uitbraak van COVID-19 een uitzonderlijke prestatie heeft geleverd. In de Handreiking zijn vervolgens de inhoudelijke criteria gegeven aan de hand waarvan de zorgaanbieder dient te beoordelen welke zorgprofessional een uitzonderlijke prestatie heeft geleverd en daarom een zorgbonus verdient. Daarmee heeft de minister in beslissende mate bepaald wie voor een zorgbonus in aanmerking komt. Dat de Handreiking daarbij vermeldt dat deze bedoeld is als advies aan de zorgaanbieder bij het selecteren van zorgprofessionals die in aanmerking kunnen komen voor de bonus en de zorgaanbieder mede als gevolg hiervan een bepaalde mate van beoordelingsruimte heeft, doet hier niet aan af.
4.6.
Nu vast staat dat de zorgbonus geheel wordt gefinancierd door de minister van VWS, is tevens aan het financiële vereiste voldaan. Gelet hierop moet worden geconcludeerd dat verweerster ten aanzien van de verstrekking van de zorgbonus als bestuursorgaan zoals bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb moet worden aangemerkt. Dat betekent dat verweerster ten onrechte het bezwaar van eiseres niet in behandeling heeft genomen op de grond dat verweerster geen bestuursorgaan zou zijn. Het bestreden besluit berust op een onjuiste grondslag en zal daarom worden vernietigd.
5. De rechtbank stelt verweerster in de gelegenheid het hiervoor bedoelde gebrek te herstellen. Dat kan verweerster doen door een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij verweerster inhoudelijk zal moeten beslissen of de weigering om eiseres een zorgbonus te verstrekken na heroverweging dient te worden gehandhaafd, of niet. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerster het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
5.1.
Verweerster moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, aan de rechtbank meedelen of zij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen.
5.2.
Als verweerster daarvan gebruik maakt, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerster.
5.3.
De rechtbank zal partijen daarna meedelen op welke wijze de behandeling van het beroep zal worden voortgezet.
6. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerster op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of zij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt verweerster in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, voorzitter, en mr. D. Biever en mr. E.M.M. Kettenis-de Bruin, leden, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 april 2022.
griffier
voorzitter
de griffier is verhinderd te tekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.eiseres wijst op de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord Holland van 12 januari 2021; ECLI:NL:RBNHO:2021:233.
2.aldus de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in de uitspraak van 17 september 2014; ECLI:NL:RVS:2014:3379.
3.zie r.o. 5.2 van de Afdelingsuitspraak van 17 september 2014; ECLI:NL:RVS:2014:3379.