ECLI:NL:RBDHA:2022:3978
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure omtrent toevoeging voor strafbeschikking
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 mei 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand. De eiser had een aanvraag ingediend voor een 'licht advies toevoeging' (LAT) in verband met een opgelegde strafbeschikking, maar deze aanvraag was eerder afgewezen. De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop uiteengezet, waarbij het primaire besluit van 22 juni 2020 door verweerder was afgewezen, maar het bestreden besluit van 12 november 2020 het bezwaar van eiser gegrond verklaarde en de aanvraag alsnog honoreerde. Eiser stelde dat hij recht had op een proceskostenvergoeding voor de bezwaarprocedure, maar verweerder weigerde dit, omdat het primaire besluit niet was herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
De rechtbank heeft overwogen dat de aanvraag van eiser niet onvolledig was en dat verweerder niet verplicht was om eiser de gelegenheid te bieden de aanvraag aan te vullen. De rechtbank concludeerde dat de LAT niet gerechtvaardigd was op basis van de door eiser aangevoerde argumenten, en dat verweerder niet gehouden was de kosten van de bezwaarprocedure te vergoeden. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat de eiser de kosten voor de beroepsprocedure niet vergoed zou krijgen.
De uitspraak benadrukt de beoordelingsruimte van verweerder bij het toekennen van proceskostenvergoedingen en de noodzaak voor aanvragers om hun verzoeken goed te motiveren, vooral in complexe juridische situaties zoals die van eiser.