ECLI:NL:RBDHA:2022:3954

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 maart 2022
Publicatiedatum
28 april 2022
Zaaknummer
NL22.4212
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om tijdelijke opheffing van inreisverbod in het kader van asielprocedure

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 15 maart 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een Oekraïense man geboren in 1967, had een verzoek ingediend om tijdelijke opheffing van een inreisverbod dat hem was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Dit inreisverbod was opgelegd omdat verzoeker volgens verweerder een gevaar voor de openbare orde zou vormen, in verband met een strafproces in Oekraïne waarin hij wordt beschuldigd van deelname aan de voorbereiding van een gewapende aanslag op het Oekraïense parlement.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat verzoeker niet kan worden toegestaan om tijdelijk het inreisverbod te negeren. De rechter heeft geen doorslaggevend gewicht toegekend aan het belang van verzoeker om de zitting van 17 maart 2022 bij te wonen, aangezien hij zich kan laten vertegenwoordigen door een gemachtigde of kan verzoeken om via een beeldverbinding deel te nemen aan de zitting. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen bewijs is dat het recht van verzoeker op een eerlijk proces wordt geschonden door het niet verlenen van een tijdelijke ontheffing van het inreisverbod.

De voorzieningenrechter heeft verder overwogen dat de veiligheidssituatie in Oekraïne geen reden vormt om het inreisverbod op te heffen, en dat verweerder geen positieve verplichtingen heeft richting verzoeker. De rechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat de belangen van de staat bij handhaving van het inreisverbod zwaarder wegen dan de belangen van verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.4212

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker,

v-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. F.H. Bruggink),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.P.G. van Bel).

Procesverloop

Bij besluit van 10 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het verzoek van verzoeker om tijdelijke opheffing van het inreisverbod afgewezen.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep (NL22.4211) ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

Spoedeisend belang
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in het bodemgeding niet.
2. De voorzieningenrechter kan uitspraak doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op zitting te verschijnen, indien onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad. [1]
2.1.
Na kennisneming van het dossier, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken. Verzoeker beoogt namelijk met het verzoek de zitting van 17 maart 2022 van deze rechtbank bij te wonen. Tijdens die zitting wordt zijn beroep tegen het opleggen van het inreisverbod behandeld.
Waar gaat deze zaak over?
3. Verzoeker is geboren op [geboortedag] 1967 en heeft de Oekraïense nationaliteit. Hij heeft in Nederland een asielaanvraag ingediend, maar deze aanvraag ingetrokken. Verweerder heeft verzoeker daarop op 5 februari 2021 een inreisverbod opgelegd voor de duur van tien jaar, omdat verzoeker volgens verweerder een gevaar is voor de openbare orde. In Oekraïne loopt tegen verzoeker een strafproces waarin hij wordt beschuldigd van deelname aan de voorbereiding van een gewapende aanslag op het Oekraïense parlement. Verzoeker heeft tegen dit besluit beroep ingediend, dat de rechtbank op 17 maart 2022 op zitting zal behandelen.
4. Verweerder heeft met het bestreden besluit het verzoek om een tijdelijke opheffing van het inreisverbod afgewezen. Verweerder stelt dat de komst van verzoeker bij de zitting van 17 maart 2022 niet noodzakelijk is, omdat vertegenwoordiging door een gemachtigde volstaat. [2] Ook de veiligheidssituatie in Oekraïne vormt volgens verweerder geen reden om een tijdelijke ontheffing te verlenen. Verweerder stelt dat hij geen positieve verplichtingen heeft richting verzoeker, omdat verzoeker een actuele en ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde.
Waarom is verzoeker het niet met verweerder eens?
5. Verzoeker stelt dat zijn recht om aanwezig te zijn bij de behandeling van zijn beroep en het recht op bescherming tegen ernstige schade absoluut zijn. [3] Verweerder dient hem daarom een tijdelijke ontheffing van het inreisverbod te verlenen.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
6. De voorzieningenrechter beperkt zich in deze zaak tot een afweging van de belangen van verzoeker en verweerder bij de gevraagde voorlopige voorziening. In dit geval bestaat het belang van verzoeker uit het aanwezig zijn bij de behandeling van zijn beroep inzake het inreisverbod en het belang van verweerder uit het handhaven van het inreisverbod.
7. Uit rechtspraak van de Europese rechter en de hoogste nationale bestuursrechter volgt dat in artikel 6 van het EVRM niet een absoluut recht op toegang tot de rechter is neergelegd. Aan lidstaten komt een zekere beoordelingsvrijheid toe bij het stellen van regels die beperkingen inhouden, zolang daardoor het recht op toegang tot de rechter niet in zijn kern wordt aangetast, de gestelde beperkingen een rechtmatig doel dienen en evenredig zijn. [4] Procedures die zien op de binnenkomst, het verblijf en de uitzetting van een vreemdeling, zoals het beroep van verzoeker tegen het inreisverbod, vallen niet onder het bereik van dit artikel. Dit laat onverlet dat verzoeker het recht heeft op een eerlijk proces, wat een algemeen aanvaard rechtsbeginsel is. Dit recht omvat het recht op gelijke proceskansen en het recht op een procedure op tegenspraak. [5]
8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat niet is gebleken dat het recht van verzoeker op een eerlijk proces wordt geschonden door hem geen tijdelijke ontheffing te verlenen. Verzoeker kan zich immers tijdens de zitting van 17 maart 2022 laten vertegenwoordigen door een gemachtigde. Ook kan verzoeker bij de rechtbank kenbaar maken dat hij aan de zitting wil deelnemen via een beeldverbinding. Het is de voorzieningenrechter niet gebleken dat bijstand van een gemachtigde of deelname van verzoeker via een beeldverbinding geen volwaardig alternatief is. Het recht op een eerlijk proces is hiermee voldoende gewaarborgd. Daar staat tegenover dat toewijzing van het verzoek tot gevolg heeft dat verzoeker toegang tot de Europese Unie verkrijgt zonder dat verweerder heeft beoordeeld of hij daadwerkelijk rechtmatig verblijf heeft. Daarbij is van belang dat tot op heden niet is gebleken dat verweerder een positieve verplichting richting verzoeker heeft en verzoeker mogelijk een gevaar vormt voor de openbare orde.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
9. De voorzieningenrechter kent geen doorslaggevend gewicht toe aan verzoekers belang bij een tijdelijke opheffing van het inreisverbod en wijst daarom het verzoek af.
10. Verweerder hoeft verzoeker geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroes, griffier.
De beslissing is op 15 maart 2022 aan partijen telefonisch medegedeeld. De uitspraak is verzonden op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:83, vierde lid, van de Awb.
2.Zie paragraaf A4/2.5.4 en A4/3.7 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (de Vc 2000).
3.Zie de artikelen 3 en 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (het EVRM).
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 21 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:96 (r.o. 9.1).
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 30 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1674 (r.o. 3).