ECLI:NL:RBDHA:2022:395

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 januari 2022
Publicatiedatum
25 januari 2022
Zaaknummer
NL21.18166
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Algerijnse eiser op grond van veilig land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 januari 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Algerijnse eiser. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft de zaak behandeld in aanwezigheid van de gemachtigde van de verweerder, terwijl de eiser en zijn gemachtigde niet verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser eerder asiel had aangevraagd, maar dat deze aanvraag was afgewezen omdat Spanje verantwoordelijk was voor de behandeling. Na een terugnameverzoek van Zwitserland heeft de eiser opnieuw een asielaanvraag ingediend, waarin hij stelde dat hij bedreigd werd in Algerije vanwege zijn getuigenis van een misdrijf in 1994.

De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag beoordeeld en geconcludeerd dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat Algerije als veilig land van herkomst kan worden beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de eiser over bedreigingen in 2019 niet geloofwaardig waren, vooral omdat hij in eerdere procedures geen melding had gemaakt van deze bedreigingen. Ook zijn verklaringen over problemen met de Algerijnse autoriteiten werden als ongeloofwaardig beoordeeld, omdat hij geen bewijs had geleverd voor zijn stellingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet veilig terug kan keren naar Algerije.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard, en de afwijzing van de asielaanvraag door de staatssecretaris bevestigd. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.18166

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. K.P.E. van Tulden),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Cambier).

ProcesverloopBij besluit van 12 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL21.18167, op 9 december 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1974 en heeft de Algerijnse nationaliteit. Op 10 februari 2020 heeft hij in Nederland een eerste asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 2 juni 2020 heeft verweerder de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling hiervan. Op 29 juni 2020 is eiser met onbekende bestemming vertrokken, als gevolg waarvan geen overdracht aan Spanje heeft plaatsgevonden.
2. Op 14 september 2020 heeft Nederland een terugnameverzoek ten aanzien van eiser ontvangen van Zwitserland. Nederland heeft niet tijdig op dit terugnameverzoek gereageerd waardoor de verantwoordelijkheid van Nederland vast is komen te staan. Eiser is daarom uitgenodigd om opnieuw een asielaanvraag in te dienen.
3. Eiser heeft deze aanvraag op 21 januari 2021 ingediend. Aan die aanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij wordt bedreigd in Algerije omdat hij rond 1994
getuige was van een misdrijf en daarvan melding heeft gemaakt bij de politie. Bij besluit van 9 februari 2021 heeft verweerder die aanvraag afgewezen. Het hiertegen door eiser ingestelde beroep is bij uitspraak van 11 maart 2021 van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, ongegrond verklaard. [1] Hiertegen zijn geen rechtsmiddelen aangewend, zodat het besluit van 9 februari 2021 in rechte vast staat.
4. Op 13 augustus 2021 heeft eiser de onderhavige asielaanvraag ingediend. Naar aanleiding daarvan is eiser opnieuw gehoord. Daarbij heeft hij verklaard dat hij ook in 2019 telefonisch is bedreigd en geïntimideerd omdat hij in 2002 bij de rechtbank is herkend. Verder heeft eiser verklaard dat hij recent problemen heeft ondervonden met de Algerijnse autoriteiten, die zijn eigendommen hebben afgepakt. Volgens eiser houdt dit verband met zijn vertrek naar Nederland.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw. [2] Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig geacht. De verklaringen van eiser over de gestelde dreigementen in 2019 acht verweerder niet geloofwaardig. Eiser heeft in de vorige asielprocedure niet verklaard over bedreigingen in 2019. Daarnaast zijn eisers verklaringen hierover tegenstrijdig met zijn verklaringen in het gehoor van 4 februari 2021. Ook de gestelde problemen met de overheid van Algerije acht verweerder ongeloofwaardig. Niet is gebleken dat het voor eiser niet mogelijk is om de onteigening van zijn eigendommen met bewijsstukken te onderbouwen. Eisers stelling dat deze onteigening verband houdt met zijn asielaanvraag in Nederland is gebaseerd op een vermoeden. Van eiser mag bovendien worden verlangd dat hij gedetailleerder over deze gestelde problemen kan verklaren. Tot slot overweegt verweerder dat eiser geen recente medische stukken heeft overgelegd om zijn gestelde medische problemen te onderbouwen.
6. Eiser voert hier in beroep tegen aan dat de aanvraag ten onrechte is afgewezen als kennelijk ongegrond. Volgens eiser kan niet langer aan hem kan worden tegengeworpen dat hij bescherming kan vragen in Algerije, nu Algerije, gelet op het gewijzigde beleid, niet meer wordt aangemerkt als een veilig land van herkomst. Eiser is verder van mening dat hij duidelijk en eenduidig heeft verklaard en over de bedreigingen in 2019. Deze verklaringen moeten daarom geloofwaardig worden geacht. Ten aanzien van de problemen met de Algerijnse overheid stelt eiser dat het niet mogelijk is om documenten en/of andere bewijsstukken te overleggen van het feit dat zijn eigendommen hem zijn afgenomen. Eiser heeft hier naar beste kunnen over verklaard. Ook deze verklaringen moeten daarom geloofwaardig worden geacht. Tot slot stelt eiser dat zijn medische problematiek bij verweerder bekend is. Verweerder heeft volgens eiser miskend dat deze problematiek van invloed kan zijn op de door eiser afgelegde verklaringen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
7. De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder de eerdere asielaanvraag van eiser (van 21 augustus 2021) heeft afgewezen als kennelijk ongegrond omdat Algerije voor eiser als een veilig land van herkomst kan worden beschouwd. [3] Uit de besluitvorming van verweerder naar aanleiding van die aanvraag blijkt dat verweerder weliswaar geloofwaardig achtte dat eiser in Algerije in de periode tussen 2013 en 2017 is bedreigd, maar dat tegelijkertijd niet is gebleken dat de Algerijnse autoriteiten hem daartegen niet kunnen of willen beschermen. Verweerder heeft daarom geconcludeerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Algerije voor hem niet als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt.
8. In het kader van de onderhavige asielaanvraag heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eiser over telefonische bedreigingen aan zijn adres in 2019 en zijn gestelde problemen met Algerijnse overheid niet geloofwaardig zijn. Gelet op wat eiser in beroep heeft aangevoerd, beoordeelt de rechtbank allereerst of deze geloofwaardigheidsbeoordeling de rechterlijke toets kan doorstaan. Naar het oordeel van de rechtbank is dat het geval.
9. Daartoe heeft verweerder in de eerste plaats terecht geconstateerd dat eiser in de vorige asielprocedure niet heeft verklaard dat hij ook in 2019 vanwege een gebeurtenis in 2002 is bedreigd. Verweerder merkt niet ten onrechte op dat dit afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van de door eiser gestelde problemen. Bovendien heeft eiser in het gehoor van 4 februari 2021 nog verklaard dat hij na zijn terugkeer naar Algerije in 2019 geen problemen heeft ondervonden. Ook op andere onderdelen van het relaas concludeert verweerder terecht dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard. Zo heeft eiser in het gehoor van 4 februari 2021 verklaard dat [naam 2] vermoord zou zijn door [naam 3] en een groep van zes of zeven personen [4] . In het gehoor opvolgende aanvraag verklaarde eiser echter dat juist [naam 2] de dader was en dat hij [naam 3] heeft vermoord. [5]
10. Verweerder heeft zich verder niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser geen enkele inspanning heeft geleverd om documenten dan wel ander indicatief bewijs aan te leveren van zijn stelling dat de Algerijnse autoriteiten zijn eigendommen hebben ingenomen. Verweerder heeft er in dit verband niet ten onrechte op gewezen dat niet is gebleken dat dit voor eiser niet mogelijk zou zijn, nu eiser ook heeft verklaard dat wanneer hij in Algerije zou zijn geweest, hij de onteigening voor de rechter zou hebben aangevochten. Ook heeft verweerder er niet ten onrechte op gewezen dat eiser nog contact heeft met zijn familie in Algerije en dat zij foto’s hadden kunnen maken van het stuk grond dat, zoals eiser het stelt, door de autoriteiten op slot is gezet. Verder heeft verweerder niet ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat hij summier en globaal heeft verklaard over de onteigening van zijn eigendommen. Verweerder heeft zich dan ook niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eiser over de onteigening van zijn bezittingen in Algerije niet geloofwaardig zijn.
11. Dat eiser medische problemen heeft waardoor hij niet naar behoren heeft kunnen verklaren, is niet onderbouwd.
12. Gelet op het voorgaande treft ook eisers stelling dat Algerije niet langer als veilig land van herkomst wordt aangemerkt geen doel. Eiser heeft met zijn individuele relaas de door hem gestelde problemen immers niet aannemelijk gemaakt.
13. De aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
14. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

2.Vreemdelingenwet 2000.
3.op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000.
4.Rapport gehoor veilig land van herkomst van 4 februari 2021, p. 10 en 11 van 17.
5.Rapport gehoor opvolgende aanvraag van 8 november 2021, p. 10 van 15.