ECLI:NL:RBDHA:2021:2306

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 maart 2021
Publicatiedatum
12 maart 2021
Zaaknummer
NL21.2363
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en weigering uitstel van vertrek op grond van gezondheidsredenen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 maart 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser, die afkomstig is uit Algerije, heeft aangevoerd dat hij wordt bedreigd vanwege zijn getuigenis van een misdrijf in 1994. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag is afgewezen op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000, omdat Algerije als een veilig land van herkomst wordt beschouwd. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hem ten onrechte geen uitstel van vertrek is verleend op basis van zijn gezondheidstoestand, die volgens hem ernstig zou verslechteren bij terugkeer naar Algerije. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser onvoldoende objectieve gegevens heeft overgelegd die de ernst van zijn gezondheidstoestand aantonen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat verweerder terecht geen aanleiding heeft gezien om toepassing te geven aan artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, en dat het beroep ongegrond is verklaard. Eiser kan bij een verandering in zijn medische situatie een nieuw verzoek indienen voor uitstel van vertrek.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.2363

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. V.M. Oliana),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Dalhuisen).

ProcesverloopBij besluit van 9 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond, geweigerd om eiser ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, geweigerd om eiser krachtens artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) uitstel van vertrek te verlenen, eiser opgedragen Nederland onmiddellijk te verlaten en tegen hem een inreisverbod voor de duur van twee jaar uitgevaardigd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL21.2364, plaatsgevonden op 4 maart 2021. Eiser en zijn gemachtigde zijn met bericht niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 21 januari 2021 de onderhavige asielaanvraag ingediend. Hieraan heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij wordt bedreigd in Algerije omdat hij rond 1994 getuige was van een misdrijf en daarvan melding heeft gemaakt bij de politie. Tussen 1994 en 2013 heeft eiser geen problemen ervaren. Vanaf 2013 werd hij weer bedreigd. Het huis van eiser is in 2015 in brand gestoken. Eiser heeft in 2017 Algerije verlaten. In 2019 is hij teruggekeerd naar Algerije. Hij hoorde toen van kennissen en vrienden dat hij werd gezocht.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, omdat Algerije voor eiser als een veilig land van herkomst kan worden beschouwd. Verweerder heeft zich verder op het standpunt gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor uitstel van vertrek, omdat hij niet voldoet aan de voorwaarden in paragraaf A3/7 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
3. Eiser voert in beroep aan dat verweerder hem ten onrechte geen uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 heeft verleend. Eiser stelt dat zijn gezondheidstoestand op ernstige en onomkeerbare wijze zal verslechteren als hij moet terugkeren naar zijn land van herkomst. Eiser wijst in dit verband op zijn suïcidepoging, zijn psychische klachten en dementie. Volgens eiser volgt uit het arrest C.K. tegen Slovenië (ECLI:EU:C:2017:127) dat verweerder onderzoek had moeten verrichten naar het suïciderisico bij terugkeer, dan wel naar de vraag of de uitzetting naar het land van herkomst in strijd is met artikel 5 van de Terugkeerrichtlijn. Verweerder stelt ten onrechte dat het suïciderisico niet met objectieve gegevens is onderbouwd, aangezien in het patiëntdossier van eiser staat dat hij op 22 juni 2020 een suïcidepoging heeft gedaan en zich in februari 2021 suïcidaal heeft geuit. Inmiddels heeft eiser op 25 februari 2021 een afspraak bij de huisarts voor een doorverwijzing naar een psychiater. Eiser is ook doorverwezen naar de polikliniek neurologie voor het maken van een MRI-scan. Gelet op de voorgeschiedenis en uiterst kwetsbare positie van eiser zijn er voldoende redenen om de zaak aan te houden totdat een psychiater een oordeel heeft gegeven over een mogelijk suïciderisico bij terugkeer. Nu er beletselen zijn voor terugkeer in de zin van artikel 64 van de Vw 2000 bestaat er eveneens geen grondslag om een inreisverbod aan eiser op te leggen gelet op artikel 66a van de Vw 2000. Bij brief van 3 maart 2021 heeft eiser nadere informatie uit zijn patiëntdossier ingediend en aangegeven dat hij op 5 maart 2021 een eerste gesprek met een psychiater zal hebben. Eiser heeft de rechtbank verzocht om de behandeling van het beroep aan te houden totdat dit gesprek heeft plaatsgevonden, een psychiatrische diagnose bij eiser is gesteld en is beoordeeld of er een suïciderisico is bij terugkeer.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat eiser in beroep geen gronden heeft ingediend die de beoordeling van zijn asielaanvraag raken. Het beroep richt zich enkel tegen de weigering uitstel van vertrek te verlenen en het opleggen van een inreisverbod.
4.2.
Ingevolge artikel 64 van de Vw 2000 blijft uitzetting achterwege zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen.
Ingevolge paragraaf A3/7.1 van de Vc 2000 kan de IND uitstel van vertrek verlenen op grond van artikel 64 van de Vw 2000 als:
• De vreemdeling medisch gezien niet in staat is om te reizen; of
• Er een reëel risico bestaat op schending van artikel 3 EVRM om medische redenen.
4.3.
Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 3 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:996, r.o. 3.4) volgt dat de beoordeling bedoeld in het arrest van het Hof van Justitie in de zaak C.K. tegen Slovenië ook van belang is voor de ambtshalve te verrichten toets aan artikel 64 van de Vw 2000. Uit dat arrest volgt dat als een vreemdeling objectieve gegevens overlegt die de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen daarvoor van vertrek aantonen, verweerder moet beoordelen wat het risico is dat die gevolgen zich voordoen.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser geen objectieve gegevens heeft overgelegd die de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen daarvoor van vertrek aantonen. Eiser heeft geen medische verklaring van een behandelaar overgelegd waarin wordt aangegeven dat een terugkeer naar Algerije zal leiden tot een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheidssituatie. De vermelding in het patiëntdossier van een suïcidepoging op 22 juni 2020 en een suïcidale uiting in februari 2021 is bij gebrek aan een dergelijke medische verklaring, naar het oordeel van de rechtbank, onvoldoende om hiertoe te oordelen. Verweerder heeft zich verder terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet kan reizen of dat hij een medische behandeling, zoals bedoeld in paragraaf A3/7.1.3 van de Vc 2000, ondergaat. Een afsprakenkaart en het doorverwijzen naar een specialist zijn onvoldoende om dat aan te nemen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 1 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:281, r.o. 4.1). Gezien het voorgaande heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om een medisch advies aan Bureau Medische Advisering te vragen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 17 oktober 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3818, r.o. 6.1). Verweerder heeft gelet hierop terecht geen aanleiding gezien om toepassing te geven aan artikel 64 van de Vw 2000. Van onzorgvuldige besluitvorming of gebrekige motivering van het bestreden besluit is geen sprake.
4.5.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de zaak aan te houden in afwachting van nadere psychiatrische informatie over eiser. Hierbij geldt dat verweerder heeft toegelicht dat eiser ten allen tijde een verzoek om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 kan indienen, waarbij beoordeeld zal worden of de medische omstandigheden een reden zijn om aan eiser een uitstel van vertrek te verlenen. Dit betekent dat eiser bij een verandering in zijn medische situatie, of bij het verkrijgen van nieuwe, objectieve medische informatie een nieuw verzoek om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 kan indienen.
5. In het eerste lid van artikel 66a van de Vw 2000 is bepaald dat verweerder een inreisverbod uitvaardigt tegen de vreemdeling op wie artikel 64 van de Vw 2000 niet van toepassing is. Omdat verweerder geen aanleiding heeft hoeven zien om artikel 64 van de Vw 2000 van toepassing op eiser te achten, verweerder de aanvraag als kennelijk ongegrond heeft kunnen afwijzen, en eiser niet op een andere rechtsgrond rechtmatig verblijf heeft, heeft verweerder eiser een vertrektermijn kunnen onthouden en een inreisverbod kunnen opleggen. Eiser heeft geen bijzondere individuele omstandigheden aangevoerd op grond waarvan verweerder van de uitvaardiging van het inreisverbod had moeten afzien of de duur daarvan had moeten verkorten.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid vanmr. I.N. Powell, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.