ECLI:NL:RBDHA:2022:3942

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 april 2022
Publicatiedatum
28 april 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3235
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag militair invaliditeitspensioen wegens onvoldoende bewijs van causaliteit met militaire dienst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een voormalig beroepsmilitair, en de staatssecretaris van Defensie. De eiser had een aanvraag ingediend voor een militair invaliditeitspensioen, welke was afgewezen door de staatssecretaris. De afwijzing was gebaseerd op de conclusie van een medische rapportage die stelde dat de posttraumatische stressstoornis (PTSS) van de eiser voornamelijk was veroorzaakt door traumatische ervaringen in de privésfeer en niet door zijn diensttijd in Bosnië. De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom de PTSS niet als gevolg van de militaire dienst werd beschouwd. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de aanvraag van eiser op basis van de medische rapportage had kunnen afwijzen, maar dat de afwijzing niet deugdelijk was gemotiveerd. De rechtbank heeft de proceskosten van de eiser vastgesteld op € 1.518,- en het griffierecht van € 49,- vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/3235

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 april 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S.C. Leinders),
en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: H.A.L. Knoben).

Procesverloop

Bij besluit van 3 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een militair invaliditeitspensioen afgewezen.
Bij besluit van 26 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2022. Eiser is hierbij verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1.1.
Eiser is van 8 december 1997 tot en met 18 mei 1998 als beroepsmilitair uitgezonden naar Bosnië, waar hij werkzaam was als chauffeur bij de Quick Reaction Force.
1.2.
Eiser heeft op 25 juni 2018 een aanvraag ingediend voor een militair invaliditeitspensioen. Hierbij heeft hij aangegeven bekend te zijn met een posttraumatische stressstoornis (PTSS), die is ontstaan of verergerd door zijn uitzending naar Bosnië. Bij zijn aanvraag heeft hij tevens een proces-verbaal van 21 mei 2010 gevoegd, waaruit blijkt dat hij aangifte heeft gedaan van openlijke geweldpleging door enkele van zijn collega’s ter plaatse.
1.3.
Voor de behandeling van zijn aanvraag is eiser geneeskundig onderzocht door verzekeringsarts H.W. Kharagjitsing (K.). In de rapportage van 23 september 2019 wordt, kort samengevat, geconcludeerd dat de diagnose persoonlijkheidsstoornis NAO, met insomnia in samenhang met PTSS en een waanstoornis kan worden gesteld. De door eiser naar voren gebrachte ervaringen tijdens de uitzending naar Bosnië hebben een geringe rol gespeeld bij het ontstaan, tot uiting komen of blijvend verergeren van deze aandoening(en). Deze aandoening wordt in belangrijke mate verklaard door traumatische ervaringen in de privésfeer. Een verband tussen deze aandoening en de dienstuitoefening is daarom niet aannemelijk.
Wat heeft verweerder besloten?
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen onder verwijzing naar de medische rapportage van 23 september 2019, omdat er geen sprake zou zijn van invaliditeit met dienstverband zoals bedoeld in het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorziening militairen (het Besluit). Volgens verweerder komt uit de aanvraag en het verrichte medisch onderzoek naar voren dat de PTSS is veroorzaakt door het pestgedrag en de mishandeling door collega’s tijdens de uitzending naar Bosnië. Dit is niet aan te merken als uitoefening van de militaire dienst onder buitengewone omstandigheden als bedoeld in het Besluit.
Wat vinden partijen in beroep?
3.1
Eiser vindt dat hij wel in aanmerking moet komen voor een militair invaliditeitspensioen. Volgens hem was verweerder onvoldoende op de hoogte van de inhoud van de werkzaamheden van eiser en de druk, spanningen en stress die deze met zich brachten. Verweerder heeft alleen rekening gehouden met de pesterijen en mishandeling, maar niet met de opgelopen PTSS, de persoonlijkheidsstoornis NAO en de waanstoornis. Ook het omgaan met gevaarlijk materieel en het rijden onder moeilijke omstandigheden in niet adequaat voertuigmaterieel tijdens de militaire dienst kunnen hebben bijgedragen aan het ontstaan van zijn psychische aandoeningen. Eiser heeft in beroep een medische rapportage overgelegd van J.F.G.M. Thissen (T.) van 13 september 2021, waarin, kort samengevat, wordt geconcludeerd dat het uit medisch oogpunt zeer verdedigbaar is dat er een relatie bestaat tussen de klachten van eiser en zijn ervaringen bij Defensie en dat een hernieuwde specialistische beoordeling over de causaliteit lijkt te zijn aangewezen. Nu verweerder een nadere medische expertise heeft nagelaten, is het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig voorbereid. Daarnaast vallen de pesterijen wel degelijk onder de uitoefening van de militaire dienst. Het was voor eiser immers noodzakelijk om gedurende de uitzending op het kampement te verblijven, waar hij is gepest en mishandeld.
3.2
Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd. De door eiser overgelegde medische expertise heeft verweerder voorgelegd aan verzekeringsarts I.P.L. Koperberg (Ko.). Deze heeft, kort samengevat, vastgesteld dat het omgaan met gevaarlijk materiaal en het rijden onder moeilijke omstandigheden met inadequaat uitgeruste voertuigen, als stresserende omstandigheden reeds in het onderzoek door K. zijn betrokken. Hoewel deze omstandigheden niet expliciet zijn aangegeven in de overwegingen om tot een negatief causaliteitsoordeel te komen, is uit de voorhanden medische gegevens gebleken dat deze gebeurtenissen niet of nauwelijks van invloed zijn geweest op het ontstaan van het huidige psychiatrische toestandsbeeld. Het wordt niet opportuun geacht om opnieuw een psychiatrische expertise te laten verrichten.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het aan verweerder is om naar aanleiding van een aanvraag voor een militair invaliditeitspensioen medisch onderzoek te laten uitvoeren en op basis daarvan een beoordeling te verrichten van de invaliditeit van de aanvrager en het verband met de dienst. Als verweerder op grond van het medisch onderzoek concludeert dat geen sprake is van invaliditeit met dienstverband, ligt het vervolgens op de weg van eiser om de conclusies van de door verweerder gevolgde medische advisering gemotiveerd in twijfel te trekken. Het is dus aan eiser om twijfel te zaaien over de conclusie van verweerder dat van invaliditeit met dienstverband in zijn geval geen sprake is. [1]
5. De rechtbank constateert dat verweerder bij het bestreden besluit op basis van de medische rapportage van 23 september 2019 heeft geconcludeerd dat de PTSS is veroorzaakt door het pestgedrag en de mishandeling door collega’s. Deze kunnen volgens verweerder niet worden aangemerkt als uitoefening van de militaire dienst als bedoeld in het Besluit. De rechtbank volgt deze redenering niet. In de medische rapportage van 23 september 2019 wordt immers geconcludeerd dat de militaire dienst een geringe rol kan hebben gespeeld bij het ontstaan, tot uiting komen of blijvend verergeren van de PTSS. Deze aandoening wordt volgens K. in belangrijke mate verklaard door traumatische ervaringen in de privésfeer en niet door ervaringen in Bosnië. Dit betekent dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd.
6. De rechtbank ziet echter aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Aangezien uit de medische rapportage van 23 september 2019 blijkt dat de PTSS in belangrijke mate wordt verklaard door traumatische ervaringen in de privésfeer, heeft verweerder op basis van deze rapportage kunnen concluderen dat er geen sprake is van invaliditeit met dienstverband. In hetgeen eiser heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan deze medische rapportage. Zoals uiteen is gezet door verzekeringsarts Ko., is het omgaan met gevaarlijk materiaal en het rijden onder moeilijke omstandigheden met inadequaat uitgeruste voertuigen, reeds in het onderzoek door K. betrokken. Desondanks is de conclusie van K. geweest dat van invaliditeit met dienstverband geen sprake is. Daarom heeft verweerder in de medische rapportage van T. geen aanleiding hoeven zien een nadere psychiatrische expertise uit te zetten. De rechtbank concludeert dat verweerder de aanvraag van eiser af heeft kunnen wijzen onder verwijzing naar de medische rapportage van K. van 23 september 2019.
7. Nu vaststaat dat er geen sprake is van invaliditeit met dienstverband omdat de PTSS moet worden verklaard door traumatische ervaringen in de privésfeer, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of de door eiser genoemde pesterijen onder de uitoefening van de militaire dienst als bedoeld in het Besluit vallen.
8. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder de proceskosten van eiser vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.518,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor de zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Daarnaast dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F. Janmaat, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 april 2022.
griffier de rechter is verhinderd te tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 4 april 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:1214).