In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 april 2022 uitspraak gedaan in een verzoek van een schuldenaar, hierna aangeduid als [verzoeker], die zich in een problematische schuldensituatie bevond. [verzoeker] had een voorstel gedaan aan zijn schuldeisers om een deel van zijn schulden te voldoen, maar niet alle schuldeisers stemden in met dit voorstel. Daarom verzocht hij de rechtbank om het akkoord dwingend op te leggen, alsook om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP) voor het geval het eerste verzoek zou worden afgewezen.
De rechtbank heeft de verzoeken op 14 april 2022 behandeld. Tijdens de zitting zijn zowel [verzoeker] als vertegenwoordigers van zijn schuldeisers verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat [verzoeker] een schuldenlast van € 106.490,94 had, en dat hij met behulp van Right & Bright Schuldhulpbemiddeling B.V. een schuldregeling had aangeboden. Echter, de rechtbank oordeelde dat de poging tot een buitengerechtelijke schuldregeling niet was uitgevoerd door een persoon of instelling zoals bedoeld in artikel 48 lid 1 van de Wet op het consumentenkrediet (Wck).
De rechtbank concludeerde dat de schuldbemiddeling niet aan de wettelijke vereisten voldeed, omdat niet was aangetoond dat Right & Bright als een erkende instelling kon worden aangemerkt. Bovendien was er onvoldoende bewijs dat het voorstel goed en betrouwbaar was gedocumenteerd. De rechtbank oordeelde dat zowel het verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord als het verzoek tot toepassing van de WSNP moest worden afgewezen, omdat niet was gebleken dat de buitengerechtelijke schuldregeling correct was uitgevoerd.
De beslissing werd openbaar uitgesproken door mr. R. Cats, rechter, en C.R. Cortenbach-van der Lek, griffier. Verzoeker heeft de mogelijkheid om binnen acht dagen na de uitspraak hoger beroep in te stellen.