ECLI:NL:RBDHA:2022:3822

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 april 2022
Publicatiedatum
25 april 2022
Zaaknummer
NL21.12086
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake de geloofwaardigheid van de bekering van een Iraanse asielzoeker

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd op 19 april 2022, wordt de aanvraag van een Iraanse asielzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd behandeld. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen, waarbij de geloofwaardigheid van de bekering van de eiser tot het christendom ter discussie staat. De rechtbank oordeelt dat de Staatssecretaris onvoldoende gemotiveerd heeft waarom de verklaringen van de eiser over zijn bekering ongeloofwaardig zijn. De rechtbank wijst op de noodzaak voor de Staatssecretaris om de drie elementen van de geloofwaardigheidsbeoordeling - de motieven voor de bekering, de kennis van het nieuwe geloof en de activiteiten binnen de nieuwe geloofsovertuiging - duidelijk van elkaar te onderscheiden en adequaat te motiveren. De rechtbank stelt de Staatssecretaris in de gelegenheid om het gebrek in de besluitvorming binnen acht weken te herstellen. De uitspraak benadrukt het belang van een integrale beoordeling van de geloofwaardigheid, waarbij ook de verklaringen van derden en de persoonlijke omstandigheden van de eiser in acht moeten worden genomen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.12086

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H. Martens),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Imami-Kalloemisier).

Procesverloop

Bij besluit van 28 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 13 april 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam tolk] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Iraanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] .
2.1.
Op 31 januari 2018 heeft eiser een asielaanvraag ingediend. Eiser heeft aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd dat hij in Iran gedurende drie dagen heeft deelgenomen aan demonstraties. Vanwege eisers deelname hebben de autoriteiten zijn vader en broer gearresteerd. Eiser heeft verklaard dat hij zich in Nederland tot het christendom heeft bekeerd.
2.2.
Ter onderbouwing van zijn relaas heeft eiser bij zijn eerste zienswijze een doopakte overgelegd. Bij zijn tweede zienswijze heeft eiser een verklaring van [persoon A] van 25 februari 2021 en een eigen geloofsgetuigenis opgeschreven door [persoon A] op 29 maart 2019, overgelegd. In beroep heeft eiser een rapport van Stichting Gave van 7 februari 2022 en een verklaring van [persoon A] van 1 april 2022 overgelegd.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- nationaliteit, identiteit en herkomst;
- deelname aan demonstraties;
- opgepakt en arrestatie vader en broer;
- bekering tot het christendom.
4. Verweerder volgt eiser in de door hem opgegeven nationaliteit, identiteit en herkomst. De overige relevante elementen vindt verweerder echter niet geloofwaardig. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser daarom afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Ook heeft verweerder aan eiser geen reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e van de Vw, in combinatie gelezen met artikel 3.6a, eerste lid, of artikel 3.6ba, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Eiser krijgt geen uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw.
5. Eiser voert onder andere aan dat verweerder zijn bekering tot het christendom ten onrechte heeft aangemerkt als ongeloofwaardig.
5.1.
Bij het onderzoek naar de geloofwaardigheid van eisers bekering heeft verweerder Werkinstructie 2019/18 (WI 2019/18) als uitgangspunt genomen. Deze is inmiddels vervangen door Werkinstructie 2022/3, maar het punt van de beoordeling van een bekering is ongewijzigd gebleven. Bij de geloofwaardigheidstoets richt verweerder zich op de elementen: de motieven voor en het proces van bekering (i), de kennis van het nieuwe geloof (ii), en de activiteiten (iii), zoals bezoeken aan religieuze bijeenkomsten die een persoon onderneemt binnen de nieuwe geloofsovertuiging en het effect van de veranderingen. De verklaringen van de vreemdeling over deze drie elementen moeten steeds worden bezien in hun onderlinge samenhang, maar ook in het licht van de overige omstandigheden, zoals de overige verklaringen van een vreemdeling en door hem verstrekte gegevens in de eventuele eerdere procedures. Dit betekent dat verweerder een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling maakt, waarin alle informatie uit het dossier wordt betrokken en waarbij rekening wordt gehouden met de persoonlijke omstandigheden, achtergrond en leeftijd van de vreemdeling. Primair wordt gekeken naar de eigen verklaringen van de vreemdeling maar ook andere informatie in het dossier (zoals verklaringen van derde partijen) wordt betrokken. Het is van belang met een open blik naar de zaak te kijken en te voorkomen dat er (onbewust) geredeneerd wordt vanuit de eigen context.
5.2.
Onder meer in de uitspraken met nummers ECLI:NL:RVS:2021:977 en ECLI:NL:RVS:2021:978 is verwoord dat verweerder, als hij in zijn geloofwaardigheidsbeoordeling een doorslaggevend gewicht toekent aan ontoereikende verklaringen van een vreemdeling over element i, kenbaar moet motiveren wat hij vindt van de verklaringen van een vreemdeling over de elementen ii en iii en waarom die verklaringen de ontoereikende verklaringen over element i niet kunnen compenseren. Ook moet verweerder kenbaar motiveren hoe hij verklaringen van derden heeft gewogen in het licht van de door de vreemdeling tegenover hem afgelegde en ongeloofwaardig geachte verklaringen over de gestelde bekering. Eiser heeft een rapportage van Stichting Gave overgelegd. Verweerder is dan gehouden om gemotiveerd in te gaan op de punten die daarin naar voren zijn gebracht (vergelijk de uitspraken met nummers ECLI:NL:RVS:2021:1635, ECLI:NL:RVS:2021:2322 en ECLI:NL:RVS:2021:2883).
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het voornemen en in het bestreden besluit de drie elementen waarop hij zich in het kader van de geloofwaardigheidsbeoordeling richt niet voldoende kenbaar van elkaar onderscheiden. Verweerder heeft weliswaar de verklaringen van eiser op geloofwaardigheid beoordeeld, maar daarbij niet duidelijk gemaakt over welke van de drie elementen deze gaan. Verweerder heeft dus niet kenbaar gemotiveerd wat hij vindt van de verklaringen van eiser over de elementen i, ii en iii. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, al nu hij niet kenbaar heeft gemotiveerd wat hij vindt van de verklaringen van eiser over de drie elementen, evenmin kenbaar gemotiveerd waarom de verklaringen van eiser over de elementen ii en iii de ontoereikende verklaringen over element i niet kunnen compenseren.
Zoals hiervoor is weergegeven heeft eiser ter onderbouwing van zijn asielrelaas een doopakte, meerdere verklaringen, een eigen geloofsgetuigenis en een rapport van Stichting Gave overgelegd. Uit de hiervoor genoemde Afdelingsjurisprudentie volgt dat verweerder moet motiveren hoe hij dergelijke verklaringen bij zijn beoordeling heeft betrokken.
5.4.
Volgens Stichting Gave is verweerder voorbijgegaan aan vele persoonlijke verklaringen van eiser over zijn gedachten en gevoelens die een belangrijke rol hebben gespeeld in zijn bekeringsproces. Verder is verweerder onvoldoende op zoek geweest naar het authentieke verhaal van eiser en de antwoorden van eiser over zijn eigen ervaringen en zijn persoonlijke beleving met betrekking tot deze drie elementen en is zo in strijd gehandeld met WI 2019/18. Verweerder heeft onvoldoende doorgevraagd op essentiële punten en eiser niet met beweerdelijk inadequate verklaringen geconfronteerd. Een aanvullend gehoor is noodzakelijk. Verder heeft verweerder verklaringen van eiser onjuist weergegeven of geen recht gedaan, geen aansluiting gezocht bij het referentiekader van eiser en lijkt het verweerder te ontbreken aan kennis van elementaire aspecten van de (protestants-) christelijke geloofsovertuiging. Verweerder heeft niet onderkend dat er sprake is van passieve elementen, ofwel daar geen nader onderzoek naar gedaan hoewel daartoe aanleiding bestond, ofwel niet inzichtelijk gemaakt dit te hebben onderkend en hoe daar rekening mee is gehouden. Ook wijst Stichting Gave erop dat verweerder zonder onderbouwing aangeeft dat de zienswijze niet is bedoeld om het asielrelaas aan te vullen. Er lijkt ook sprake te zijn van stereotype assumpties. Verder heeft verweerder niet kenbaar gemotiveerd waarom de doopakte en de twee schriftelijke getuigenissen van de voorganger geen nieuwe inzichten bieden of niet van toegevoegde waarde zijn. Ook heeft verweerder de elementen ii en iii niet op de juiste wijze beoordeeld, zodat al hierom niet gezegd kan worden dat eiser zijn bekering niet aannemelijk heeft weten te maken, aldus Stichting Gave .
5.5.
Verweerder is dus onvoldoende gemotiveerd ingegaan op de punten die in het rapport van Stichting Gave naar voren zijn gebracht. De motivering van verweerder ter zitting dat door Stichting Gave vooral is bezien of verweerder de verklaringen van eiser conform WI 2019/18 heeft getoetst, maar dat uit het rapport niet blijkt wat de diepgaande innerlijke overtuiging van eiser is, is daartoe niet afdoende. Dat geldt eveneens voor de toelichting van verweerder dat het rapport niet maakt dat de verklaringen van eiser geloofwaardig moeten worden geacht omdat het rapport geen steun biedt voor eisers verklaringen en hierin niet wordt toegelicht waarom de activiteiten die eiser zou hebben ondernomen sinds zijn bekering tot het christendom zouden maken dat de bekering wel geloofwaardig is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met deze algemene motivering niet duidelijk gemaakt wat hij van de punten die in het rapport van Stichting Gave naar voren zijn gebracht vindt. Daarbij merkt de rechtbank op dat verweerder (bij een nieuw te maken beoordeling) ook de overige hiervoor genoemde stukken dient te betrekken.
6. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft verweerder zijn standpunt over de geloofwaardigheid van de gestelde bekering niet deugdelijk gemotiveerd, er is dus sprake van een motiveringsgebrek.
7. Op grond van artikel 8:41a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) beslecht de rechtbank het haar voorgelegde geschil zoveel mogelijk definitief. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te (laten) herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak.
7.1.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek in
het bestreden besluit binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak te
herstellen. Verweerder zal met inachtneming van wat onder 5. en verder is vermeld opnieuw een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling moeten maken. De rechtbank komt om die reden op dit moment niet toe aan de bespreking van de overige geschilpunten.
7.2.
Als verweerder gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek in de besluitvorming
te herstellen, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken schriftelijk
te reageren op de wijze waarop verweerder het gebrek heeft hersteld. In beginsel zal de
rechtbank vervolgens het onderzoek sluiten en zonder nadere zitting uitspraak doen.
Als verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken in het bestreden besluit
te herstellen, dient hij dit binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak
schriftelijk kenbaar te maken. In dat geval zal de rechtbank het onderzoek sluiten en zonder
nadere zitting uitspraak doen.
7.3.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- heropent het onderzoek;
- draagt verweerder op binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid het gebrek in het bestreden besluit binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak te herstellen met inachtneming van deze uitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van mr.H.L. de Vries, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.