ECLI:NL:RBDHA:2022:377

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 januari 2022
Publicatiedatum
24 januari 2022
Zaaknummer
AWB - 19 _ 7929
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot verlening omgevingsvergunning voor de oprichting van installaties voor de exploitatie van een geothermiebron in Den Haag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning voor de oprichting van installaties voor de exploitatie van een geothermiebron. De vergunninghoudster, Haagse Aardwarmte Leyweg B.V., had op 18 maart 2019 een aanvraag ingediend voor de omgevingsvergunning, die betrekking had op de uitbreiding van de Aardwarmtecentrale Den Haag. Eiser, een omwonende, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Economische Zaken en Klimaat, die de vergunning had verleend. Eiser betoogde dat de vergunning niet in overeenstemming was met de geldende geluidnormen en dat de veiligheid en gezondheid van omwonenden niet voldoende waren gewaarborgd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder voldoende gemotiveerd heeft dat de aangevraagde situatie niet leidt tot overschrijding van de geluidnormen en dat de externe veiligheid voldoende is gewaarborgd. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser, waaronder de zorgen over geluidhinder en luchtkwaliteit, verworpen. De rechtbank concludeert dat verweerder in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen en verklaart het beroep ongegrond. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 759,- en moet het griffierecht van € 174,- aan eiser vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/7929

uitspraak van de meervoudige kamer van 13 januari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. T. de Beet),
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder

(gemachtigde: mr. M.A.G. Stolker).
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
Haagse Aardwarmte Leyweg B.V., te Den Haag, vergunninghoudster
(gemachtigde: mr. C.E. Barnhoorn).

Procesverloop

In het besluit van 6 november 2019 (bestreden besluit I) heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend ter actualisering van haar geldende omgevingsvergunning en voor de oprichting van installaties voor de exploitatie van een geothermiebron.
Eiser heeft tegen bestreden besluit I beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
In het besluit van 2 juli 2021 (bestreden besluit II) heeft verweerder de in bestreden besluit I opgenomen voorschriften E1 en E3 gewijzigd.
Vergunninghoudster heeft een zienswijze ingediend.
Eiser heeft aanvullende stukken ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 23 november 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, vergezeld van zijn echtgenote. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van [A] . Namens vergunninghoudster is verschenen [B] , bijgestaan door haar gemachtigde en vergezeld van ing. [C] van Wematech Milieu Adviseurs B.V. en mr. [D 2] .

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2. Op 18 maart 2019 heeft vergunninghoudster een omgevingsvergunning aangevraagd voor de oprichting van installaties voor de exploitatie van een geothermiebron ten behoeve van stadsverwarming in Den Haag. Het betreft een uitbreiding van de inrichting Aardwarmtecentrale Den Haag aan de Zuidwoldestraat 1k te Den Haag. Bij de aanvraag is onder meer een rapport van Wematech Milieu Adviseurs B.V. (Wematech) van 12 maart 2019 over de gevolgen van de exploitatie voor verschillende milieuaspecten gevoegd.
3. Verweerder heeft op 1 augustus 2019 een ontwerpbesluit ter inzage gelegd dat strekt tot inwilliging van de aanvraag. Aan het ontwerpbesluit liggen adviezen van het Hoogheemraadschap van Delfland, de Omgevingsdienst Haaglanden, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag en het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) ten grondslag. Eiser heeft een zienswijze op het ontwerpbesluit ingediend.
4. In bestreden besluit I heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning voor onbepaalde tijd verleend voor de volgende activiteiten: het bouwen van een bouwwerk, het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan en het veranderen en in werking hebben van een inrichting of mijnbouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, c en e, onder 2° en 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Verweerder is met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo in samenhang met artikel 4, eerste lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht van het bestemmingsplan afgeweken voor de overschrijding van het bouwvlak en de maximale bouwhoogte. Verweerder heeft een aantal voorschriften aan de vergunning verbonden.
5. Eiser is het niet eens met bestreden besluit I. Eiser voert aan dat onvoldoende blijkt dat de veiligheid voor de directe omgeving is gewaarborgd. Ook blijkt volgens hem onvoldoende dat aan de geluidnormen wordt voldaan en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat waarbij de gezondheid van de omwonenden is gewaarborgd. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn beroep een rapport van Kraaij Akoestisch Adviesbureau (Kraaij) van 14 september 2020 ingebracht.
6. Naar aanleiding van het rapport van Kraaij heeft verweerder op 2 juli 2021 bestreden besluit II genomen en de voorschriften E1 en E3 van bestreden besluit I gewijzigd. In het voorschrift E1 is de maximale etmaalwaarde van 50 dB(A) met het wijzigingsbesluit gekoppeld aan het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau. In het voorschrift E3 is wat betreft de piekniveaus een maximale overschrijding van de piekbelasting opgenomen van 20 dB(A) in plaats van een maximale overschrijding van 10 dB(A). Aan dit besluit ligt een advies van het SodM van 20 mei 2021 ten grondslag. Verweerder heeft in bestreden besluit II toegelicht dat de vergunningvoorschriften per abuis anders waren geformuleerd dan de bedoeling was. Wat betreft voorschrift E1 heeft verweerder toegelicht dat de koppeling met het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau voortvloeit uit de aanvraag en meer duidelijkheid biedt. Ten aanzien van het voorschrift E3 heeft verweerder toegelicht dat het voorschrift afweek van de oprichtingsvergunning en dat de motivering daarvoor geen aanknopingspunt bood. Met een maximale overschrijding van 10 dB(A) zou de inrichting voorts niet in werking kunnen zijn; dat is uitdrukkelijk niet beoogd, aldus verweerder.
7. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
Procedurele punten
7.1.
Eiser heeft ter zitting gesteld dat hij door de Vereniging van Huiseigenaren Florence Nightingale Park is gemachtigd namens haar op te treden. De rechtbank ziet hiervoor echter onvoldoende aanknopingspunten. Het beroep is door de gemachtigde van eiser enkel namens eiser ingesteld. Nergens is vermeld dat het beroep ook namens de Vereniging van Huiseigenaren is ingesteld. Eiser heeft weliswaar bij brief van 13 augustus 2021 een verklaring overgelegd van het bestuur van de Vereniging van Huiseigenaren, maar hierin staat niet meer dan dat op 3 augustus 2021 een digitale instemming heeft plaatsgevonden. Uit de verklaring blijkt niet waarmee het bestuur heeft ingestemd. De Vereniging van Huiseigenaren heeft voorts niet kenbaar gemaakt dat zij belanghebbende is en als partij aan de beroepsprocedure wil deelnemen. De rechtbank merkt de Vereniging van Huiseigenaren daarom niet aan als partij bij deze procedure.
7.2.
Verweerder heeft met bestreden besluit II bestreden besluit I gewijzigd door de voorschriften E1 en E3 aan te passen. Eiser heeft ter zitting gesteld dat met bestreden besluit II niet geheel aan zijn bezwaren tegemoet is gekomen. De rechtbank zal, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), bestreden besluit I beoordelen zoals dit is komen te luiden nadat bestreden besluit II is genomen.
Geluidhinder
8. Eiser vreest dat de vergunde aardwarmtecentrale gevolgen heeft voor zijn woon- en leefklimaat. Volgens eiser wordt niet voldaan aan de geldende geluidnormen en heeft verweerder ten onrechte niet onderzocht of met de uitbreiding van de inrichting sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
8.1.
Uit artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo volgt dat het bevoegd gezag bij de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan moet afwegen of het aangevraagde project aanvaardbaar is in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Het gaat daarbij om de ruimtelijke effecten van het project. Onder een goede ruimtelijke ordening wordt mede begrepen een goed woon- en leefklimaat voor belanghebbenden. Verweerder heeft hierbij beleidsruimte. Dat betekent dat verweerder de keuze heeft om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan al dan niet te gebruiken. De rechter beoordeelt of verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen om de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen.
8.2.
Artikel 2.14 van de Wabo bevat de toetsingsgronden voor het oprichten, veranderen of in werking hebben van een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van die wet. In artikel 2.14, derde lid, van de Wabo is bepaald dat de omgevingsvergunning voor het oprichten en het in werking hebben van een inrichting slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd. Dit betekent dat verweerder een zekere beoordelingsruimte heeft of een omgevingsvergunning al dan niet, in het belang van de bescherming van het milieu, moet worden geweigerd. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 23 december 2020. [1]
8.3.
De rechtbank stelt vast dat de omgevingsvergunning voor de activiteit planologisch strijdig gebruik uitsluitend is verleend voor de overschrijding van de bouwhoogte door de nieuwe schoorsteen en de nieuwe waterbassins en het bouwen buiten het bouwvlak. Verweerder heeft beoordeeld of deze afwijkingen van het bestemmingsplan aanvaardbaar zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Volgens verweerder passen de uitbreiding buiten het bouwvlak en de hoogte van de schoorsteen goed binnen de bestaande vorm van het gebouw en het reeds aanwezige bouwvolume. Ook tegen de overschrijding met 50 cm van de maximaal toelaatbare bouwhoogte voor de bassins heeft verweerder geen bezwaren, mede gezien de functie van deze bassins bij het verduurzamen van de stad. Eiser heeft tegen de overschrijding van de bouwhoogte en het bouwen buiten het bouwvlak geen beroepsgronden aangevoerd. De rechtbank komt dan ook niet toe aan een beoordeling van de vraag of deze afwijkingen van de bouwregels uit het bestemmingsplan aanvaardbaar zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Voor zover eiser heeft gesteld dat verweerder bij het verlenen van de toestemming voor planologisch strijdig gebruik onderzoek had moeten doen naar de geluidbelasting vanwege de installaties binnen de inrichting, volgt de rechtbank eiser hierin niet. De afwijking van het bestemmingsplan betreft in deze zaak louter een afwijking van de bouwregels van het bestemmingsplan. Deze afwijking leidt niet tot een toename of afname van het geluid dat afkomstig is uit de inrichting.
8.4.
De beroepsgronden van eiser hebben tevens betrekking op de activiteit ‘milieu’. De omgevingsvergunning voor de activiteit milieu kan, zoals hiervoor al is overwogen, slechts in het belang van de bescherming van het milieu worden geweigerd.
8.5.
Verweerder heeft voor de beoordeling van de geluidbelasting vanwege de inrichting en voor het bepalen van de vergunningvoorschriften de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening 1998 (de Handreiking) als beoordelingskader gehanteerd. Dat beoordelingskader staat niet ter discussie. Evenmin staat ter discussie dat verweerder voor piekniveaus in de geluidbelasting kan afwijken van de in de Handreiking genoemde grenswaarden. Tegen de door verweerder bij gewijzigd vergunningvoorschrift E3 vastgestelde hogere piekniveaus heeft eiser geen (nadere) gronden gericht, zodat de rechtbank deze als vaststaand aanneemt.
8.6.
Eiser heeft ter zitting gesteld dat sprake is van een overschrijding van de geldende geluidnormen in de nachtperiode. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat op grond van de Handreiking een aanbevolen richtwaarde in de woonomgeving van 40 dB(A) in de nachtperiode geldt. Voor piekbelastingen geldt daarnaast een grenswaarde van 60 dB(A). In voorschrift E6 is een instructie opgenomen om overschrijding van deze grenswaarde te voorkomen. Vergunninghoudster heeft met haar zienswijze een rapport van Wematech van 19 juli 2021 ingebracht, waaruit volgt dat de piekbelasting ter hoogte van eisers woning ten hoogste 45 dB(A) in de nachtperiode bedraagt. Het had op de weg van eiser gelegen om te onderbouwen waarom deze berekening niet representatief is of anderszins niet klopt. Dat heeft eiser niet gedaan. In het licht van wat partijen hebben aangevoerd is de rechtbank van oordeel dat aannemelijk is gemaakt dat geen sprake is van een overschrijding van de geluidnormen in de nachtperiode. De beroepsgrond van eiser slaagt daarom niet.
Voor zover eiser heeft gesteld dat er sprake is van een overschrijding van de piekniveaus ter hoogte van woningen in zijn (directe) omgeving, kan hem dat niet baten, reeds nu hij niet heeft gewezen op woningen waarbij dat (nog) het geval is. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat gezien het door verweerder aangepaste vergunningvoorschrift E3, geen sprake meer is van de door Kraaij op pagina 2 van diens rapport geconstateerde overschrijdingen aan de Leyweg. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen grond voor het oordeel dat sprake is van een overschrijding van de geluidnormen die aan vergunningverlening in de weg zou staan.
8.7.
Eiser betoogt voorts dat onderzocht had moeten worden of het in het ketelhuis geconstateerde bromgeluid als tonaal geluid is te kwalificeren.
8.8.
Op grond van de Handreiking moet bij het verlenen van vergunningen rekening worden gehouden met bijzondere geluiden, zoals tonaal geluid, die als extra hinderlijk worden beschouwd. De Handreiking schrijft voor dat, als er sprake is van tonaal geluid, op de gemeten of berekende equivalente geluidbelasting vanwege de gehele inrichting in de betreffende etmaalperiode een toeslagfactor van 5 dB(A) in rekening moet worden gebracht. Vergunninghoudster heeft in dit verband onder meer naar voren gebracht dat er geen aanwijzingen zijn voor een buiten de inrichting hoorbaar tonaal geluid, en dat, zelfs als wordt aangenomen dat er sprake is van tonaal geluid, ook met de toeslagfactor ter hoogte van eisers woning nog steeds wordt voldaan aan de etmaalwaarde van 50 dB(A). Uit het onderzoek van Wematech van 19 juli 2021 en de hierbij behorende bijlagen volgt dat voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau een etmaalwaarde van 42,3 dB(A) is berekend. Met een toeslag van 5 dB(A) wordt het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau afgerond 47 dB(A). Dit niveau ligt onder de etmaalwaarde van 50 dB(A). Eiser heeft een en ander niet bestreden. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de omgevingsvergunning vanwege de mogelijke aanwezigheid van tonaal geluid niet verleend had kunnen worden. De beroepsgrond slaagt niet.
8.9.
Hetgeen overigens met betrekking tot de onderzochte geluidsaspecten naar voren is gebracht, slaagt evenmin. Naar aanleiding van het rapport van Kraaij, waarin kanttekeningen zijn geplaatst bij het gehanteerde bronvermogen van koelers en kokers ORC in de akoestische rapportage, heeft vergunninghoudster toegelicht dat deze nog niet zijn geplaatst zodat op basis van de leveranciersgegevens van het totale bronvermogen is uitgegaan. Zij heeft daarbij onder verwijzing naar een berekening van Royal Haskoning DHV uiteengezet dat met dat totale vermogen aan voorschrift E1 uit bestreden besluit I kan worden voldaan. Eiser heeft op zijn beurt niet nader betoogd dat dat anders is. De rechtbank ziet gelet hierop geen grond voor het oordeel dat onvoldoende is verzekerd dat aan de geluidsnormen kan worden voldaan.
8.10.
Eiser heeft aangevoerd dat hij vreest in de toekomst geluidhinder van de inrichting te ondervinden. Hij heeft er in dat verband op gewezen dat het voor hem niet duidelijk is bij wie hij terecht kan als er sprake is van geluidhinder. Zoals hiervoor is overwogen, ziet de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen reden om te oordelen dat vergunningverlening strijdig is met de geldende geluidnormen. Zoals ook op de zitting aan de orde is geweest, geeft de rechtbank eiser in overweging dat hij bij een vermeende overschrijding van de geluidnormen een verzoek om handhaving bij verweerder kan indienen. Verweerder is het bevoegd gezag wanneer het aankomt op handhaving van de (geluid)voorschriften zoals die zijn opgenomen in de vergunning.
Gas en luchtkwaliteit
9. Eiser betoogt dat het affakkelen van gas tot een bedreiging van de veiligheid en de gezondheid van omwonenden leidt. Verder heeft eiser toegelicht dat de verslechtering van de luchtkwaliteit in de omgeving van de inrichting hem zorgen baart en lag het volgens hem op de weg van verweerder om, gelet op het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden, de aantasting van zijn woon- en leefklimaat zoveel mogelijk te voorkomen.
9.1.
Verweerder en vergunninghoudster hebben toegelicht dat het affakkelen van gas uitsluitend plaatsvindt in incidentele gevallen, namelijk indien sprake is van overdruk in de gasketel. Op dat moment wordt het gas naar de schoorsteen geleid en in de buitenlucht afgefakkeld. Verweerder heeft voorts toegelicht dat de hoeveelheid radon (een radioactief edelgas) die vrijkomt bij het affakkelen van gas gering is; in de ANVS-verordening basisveiligheidsnormen stralingsbescherming is affakkelen van aardgas vanwege het beperkte risico op blootstelling een vrijgestelde handeling voor de op grond van het Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming geldende vergunning- en registratieplicht. Daarnaast zijn in de vergunningvoorschriften C4 tot en met C8 eisen vastgelegd voor de verbranding van aardgas in de open lucht. Die voorschriften beogen de kans op een calamiteit met gas zoveel mogelijk te beperken. Tot slot is in het bij de aanvraag gevoegde rapport van Wematech van 12 maart 2019 toegelicht dat de aangevraagde situatie wat betreft de stoffen die mogelijk vrijkomen door de activiteiten binnen de inrichting, waarbij met name PM10 en NO2 relevant zijn, niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse. Ook wordt blijkens dit rapport ruimschoots binnen de geldende grenswaarden gebleven die gelden voor de betreffende stoffen. Eiser heeft deze uitleg van verweerder en het rapport van Wematech niet gemotiveerd betwist. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aangevraagde situatie, en dan met name het incidenteel affakkelen van gas, niet tot een bedreiging van de veiligheid en gezondheid van omwonenden leidt. De beroepsgrond van eiser slaagt niet.
Externe veiligheid
10. Eiser heeft tot slot aangevoerd dat uit bestreden besluit I onvoldoende blijkt dat de veiligheid voor de directe omgeving is gewaarborgd.
10.1.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de veiligheid voor de directe omgeving voldoende is gewaarborgd. Bij de aanvraag is een kwantitatieve risicoanalyse van Adviesgroep AVIV B.V. van 30 november 2018 gevoegd. Hoewel de inrichting vanwege de geringe fractie gevaarlijke stoffen in het op te pompen water niet is aan te merken als een mijnbouwwerk dat bestemd is voor de winning, opslag, bewerking of het gereedmaken voor transport van gevaarlijke stoffen en toetsing aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) daarom niet verplicht is, is deze risicoanalyse conform de uitgangspunten van het Bevi verricht. Volgens die analyse bedraagt de maximale effectafstand bij calamiteiten met het affakkelen van gas 32 meter, gerekend vanaf de affakkelinstallatie. Binnen die afstand liggen geen woningen van derden of andere kwetsbare objecten.
10.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met de hierboven weergegeven toelichting afdoende gemotiveerd dat de externe veiligheid niet aan vergunningverlening in de weg staat. Eiser heeft deze toelichting van verweerder niet gemotiveerd betwist. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn betoog.
Conclusie
11. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder in redelijkheid de omgevingsvergunning, met inachtneming van de wijzigingen die verweerder met bestreden besluit II heeft aangebracht, heeft kunnen verlenen. Het beroep is ongegrond. Omdat de wijziging van bestreden besluit I met bestreden besluit II is ingegeven door het beroep van eiser, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten en te bepalen dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht vergoedt. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Het door verweerder te vergoeden griffierecht bedraagt € 174,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 759,-;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Pereth, voorzitter, en mr. C.T. Aalbers en mr. A.C. de Winter, leden, in aanwezigheid van mr. J.P.G. van Egeraat, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2022.
griffier
de voorzitter is buiten staat
deze uitspraak te ondertekenen
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.