Overwegingen
1. Eiseres stelt dat zij de Eritrese nationaliteit heeft, is geboren op [datum] 2004 en dat zij het zusje van referente is. Referente heeft op 11 oktober 2019 de onderhavige aanvraag ingediend. Als onderbouwing daarvan heeft zij de volgende stukken overgelegd:
- een kopie van een vluchtelingenregistratiedocument van de UNCHR in Ethiopië;
- een kopie van een beslissing van de Noordwestelijke Centrale Rechtbank, sectie Tselemti, Ethiopië over de voogdij van eiseres;
- een kopie van een document van de Administration for Refugees en Returnee Affairs (ARRA);
- een kopie van de Eritrese identiteitskaart van haar moeder;
- een kopie van de doopakte van eiseres;
- een ‘toestemmingsverklaring achterblijvende ouder’ met daarbij een kopie van de Eritrese identiteitskaart van haar vader;
- een kopie van een registratieverklaring van Zoba (regio) Mendefera; en
Het nieuwe bestreden besluit
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres met deze bewijsstukken haar identiteit en de gestelde familieband met referente niet aannemelijk heeft gemaakt. Verweerder neemt wel bewijsnood aan ten aanzien van officiële stukken die de identiteit van eiseres en de familieband tussen haar en referente aannemelijk moeten maken. Volgens verweerder is echter geen substantieel indicatief bewijs overlegd die de identiteit van eiseres en de familieband aannemelijk maken. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat hij bereid zou zijn geweest om eiseres nader onderzoek aan te bieden, maar dat hiervan wordt afgezien. De reden daarvoor is dat, ook los van het voorgaande, niet aannemelijk is gemaakt dat sprake is van ‘hechte persoonlijke banden’ tussen eiseres en referente. Verweerder gaat er daarom van uit dat geen sprake is van
family lifein de zin van artikel 8 van het EVRM en handhaaft de afwijzing van de aanvraag.
De uitspraak van de Afdeling van 26 januari 2022
3. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft op bovenstaande datum een richtinggevende uitspraak gedaan over het beoordelingskader in nareiszaken en de beschikbaarheid van Eritrese documenten. Kort samengevat oordeelt de Afdeling dat de termen indicatieve en officiële documenten en bewijsnood niet langer moeten worden gebruikt, omdat het gebruik daarvan niet nodig en mogelijk zelfs verwarrend is. Verweerder moet namelijk alle documenten - ongeacht hun aard of status - in onderlinge samenhang bij zijn beoordeling betrekken, ongeacht of er bewijsnood bestaat. De eisen die verweerder aan het geleverde bewijs stelt, moeten bovendien evenredig zijn aan de andere relevante elementen in de desbetreffende zaak. Andere relevante elementen zijn bijvoorbeeld de leeftijd en het geslacht van de betrokkenen, de omstandigheden waarin zij verkeren, eventuele contra-indicaties en de omstandigheden en administratieve praktijk in het land van herkomst zoals die blijken uit bijvoorbeeld een algemeen ambtsbericht. De Afdeling is van oordeel dat deze uitgangspunten met zich brengen dat verweerder in aanvulling op het huidige beoordelingskader in nareiszaken expliciet bij de beoordeling moet betrekken of er aanleiding bestaat de vreemdeling het voordeel van de twijfel te gunnen.
4. De rechtbank stelt allereerst vast dat, hoewel de aanvraag van eiseres niet ziet op nareis, deze uitspraak van de Afdeling wel van belang is voor de manier waarop verweerder de Eritrese documenten van eiseres heeft gewogen in deze zaak. Verweerder heeft dit erkend in het verweerschrift van 2 februari 2022 waarin hij desgevraagd een reactie heeft gegeven op de vraag wat deze uitspraak betekent voor het bestreden besluit. Verweerder erkent dat het beoordelingskader zoals gebruikt in het bestreden besluit niet in lijn is met deze uitspraak van de Afdeling, maar dat de rechtsgevolgen ervan in stand kunnen worden gelaten. Verweerder wijst er namelijk op dat hij ten aanzien van de identiteit van eiseres en haar gestelde familieband met referente in beginsel bereid is om nader onderzoek aan te bieden en daarmee – conform de uitspraak van de Afdeling – haar het voordeel van de twijfel heeft gegund.
5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit moet worden vernietigd, omdat de motivering daarvan niet langer houdbaar is sinds de uitspraak van de Afdeling van 26 januari 2022. Hieronder beoordeelt de rechtbank of de rechtsgevolgen van dit besluit in stand kunnen worden gelaten. De vraag is dus of verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat geen sprake is van
family life, reeds omdat geen sprake zou zijn van ‘hechte persoonlijke banden’.
Hechte persoonlijke banden?
6. De rechtbank stelt vast dat referente het volgende heeft verklaard over haar band met eiseres. Hun vader was grotendeels uit beeld, omdat deze zijn dienstplicht moest vervullen. De moeder van referente en eiseres werkte dagelijks buitenshuis om geld te verdienen en als oudere zus vulde referente dan de moederrol voor eiseres in. Referente is bijna tien jaar ouder dan zij en heeft haar van kleins af aan onder meer gevoed en gewassen. Referente stelt dat haar band met eiseres anders is dan met haar andere broertjes en zusjes, omdat zij eiseres op haar rug droeg en bij haar liet slapen. Tot aan het vertrek van referente hebben zij altijd samengewoond. Sindsdien heeft referente nog bijna dagelijks contact met eiseres en geeft zij haar advies en financiële ondersteuning. Toen eiseres in 2019 werd uitgehuwelijkt heeft referente haar geadviseerd om te vluchten, wat zij vervolgens ook heeft gedaan. Nu bevindt eiseres zich in Ethiopië en vraagt nog steeds vaak advies aan referente. Het geld dat zij van referente krijgt is nu haar enige inkomstenbron. Referente heeft verklaard dat zij zich sterk verantwoordelijk voelt voor eiseres, omdat eiseres op haar advies is vertrokken, maar daardoor nu in een vreemd land zit waar ze geen kant op kan.
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres en referente wel hebben samengewoond, maar dat dit gebruikelijk is voor zussen. Referente heeft bovendien van 2012 tot 2013 elders in Eritrea gewoond en heeft het land in 2014 verlaten. Weliswaar heeft referente als oudste zus haar moeder geholpen bij de verzorging van eiseres, maar zij verving haar moeder niet in die rol. Bovendien hielp referente de moeder niet alleen met de verzorging van eiseres, maar ook met die van de andere jongere broertjes en zusjes. Verweerder wijst er ook op dat referente heeft verklaard dat zij alleen het eten opwarmde voor eiseres dat al door haar moeder was klaargemaakt. Na het vertrek van referente, heeft bovendien de op-één-na oudste zus [de op-één-na oudste zus] haar rol als oudste zus overgenomen en is bovendien een voogd aangesteld voor eiseres. Dat referente eiseres op haar rug heeft gedragen en bij haar liet slapen, is volgens verweerder onvoldoende, omdat dit duidt op een normale omgang tussen zussen. Verweerder wijst er ook op dat referente al in 2015 een asielvergunning heeft gekregen, maar deze aanvraag pas in 2019 heeft ingediend. Ook het contact nadien waarover referente heeft verklaard duidt op normale omgangsvormen tussen zussen die het goed met elkaar kunnen vinden, zodat hieruit niet volgt dat sprake is van banden die de gebruikelijke omgangsvormen overstijgen.
8. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling, is de vraag of
family lifebestaat van feitelijke aard en het antwoord daarop afhankelijk van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden (
close personal ties). Verweerder mag volgens deze rechtspraak bijvoorbeeld in beginsel vereisen dat in gezinsverband is samengeleefd, maar in uitzonderlijke gevallen kunnen ook andere factoren een rol spelen.
Volgens het beleid van verweerder in paragraaf 3.3.2 van werkinstructie 2020/16 ‘Richtlijnen voor de toepassing van artikel 8 EVRM’ is het begrip ‘hechte persoonlijke banden’ een begrip van feitelijke aard. Of daarvan sprake is moet dus altijd worden afgeleid uit een zorgvuldige en gemotiveerde weging van de feitelijke situatie. Een omstandigheid die kan duiden op ‘hechte persoonlijke banden’ is bijvoorbeeld samenwoning. Ook als de relatie de gebruikelijke omgang overstijgt, kan dit duiden op ‘hechte persoonlijke banden’.
9. De rechtbank overweegt dat voor het vaststellen van ‘hechte persoonlijke banden’ dus niet noodzakelijk een band is vereist die een meer dan gebruikelijke band overstijgt. Er moet gekeken worden naar alle feiten en omstandigheden die naar voren zijn gebracht. De rechtbank is van oordeel dat verweerder dat onvoldoende heeft gedaan. Verweerder lijkt namelijk niet te onderkennen dat de band tussen samen opgroeiende zussen in de regel hecht zal zijn, tenzij concrete aanknopingspunten voor het tegendeel bestaan. Uit de argumenten die verweerder gebruikt, lijkt hij de relatie tussen eiseres en referente te hebben beoordeeld in het kader van de vraag of zij een ‘meer dan een gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie’ hebben. Dit is niet het beoordelingskader in dit geval, want dat geldt bijvoorbeeld bij vaststelling van de band tussen ouders en hun meerderjarige kinderen. De rechtbank wijst hier in het bijzonder op de tegenwerpingen dat het gebruikelijk is voor zussen om gedurende een gedeelte van hun leven samen te wonen en dat enige zorg in die periode gebruikelijk is, dat geen sprake is geweest van een
vervangendeouderrol, dat [de op-één-na oudste zus] na het vertrek van referente de rol als oudste zus overnam en dat gebruikelijk is dat referente zich, ook nu, als oudere zus nog verantwoordelijk voelt en haar jongere zusje advies geeft.
9.1Al deze factoren duiden weliswaar op een normale goede omgang tussen zussen, maar ook op het bestaan van ‘hechte persoonlijke banden’. Deze bieden althans geen doorslaggevend aanknopingspunt voor het standpunt dat dergelijke banden niet zouden bestaan. Verweerder stelt bovendien niet dat deze banden inmiddels zijn verbroken, zodat (ook) daarin geen reden is gelegen om geen
family lifeaan te nemen. De rechtbank voegt daaraan toe dat het feit dat deze aanvraag niet meteen in 2015, maar pas in 2019 is ingediend geen doorslaggevende omstandigheid vormt dat inmiddels geen hechte persoonlijke band meer bestaat tussen referente en eiseres. Referente heeft namelijk verklaard dat zij zelf nog jong was toen zij in Nederland aankwam en een verblijfsvergunning verkreeg en dat zij nog haar leven wilde opbouwen. Daar komt bij dat de dreigende uithuwelijking en de daaropvolgende vlucht van eiseres de noodzaak voor deze aanvraag schiep en de rechtbank komt die verklaring niet onaannemelijk over. Verweerder heeft daarom niet deugdelijk gemotiveerd dat geen
family lifein de zin van artikel 8 van het EVRM bestaat tussen eiseres en referente.
10. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het (vernietigde) bestreden besluit in stand te laten. Verweerder moet daarom een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres nemen met inachtneming van deze uitspraak. Dat betekent dat verweerder het te nemen besluit beter moet motiveren, of ervan uit moet gaan dat sprake is van
family lifetussen referente en eiseres. In dat laatste geval moet verweerder ook een belangenafweging maken in het kader van artikel 8 van het EVRM. Als verweerder deze in het voordeel van eiseres laat uitvallen, ligt voor de hand dat haar nader onderzoek wordt aangeboden, of dat haar de gevraagde mvv wordt verleend. De rechtbank draagt verweerder op binnen zestien weken een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres te nemen. De rechtbank hanteert deze termijn, omdat niet is uitgesloten dat nader onderzoek nodig is voordat een nieuw besluit kan worden genomen.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres redelijkerwijs gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1518,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op zitting, met een waarde van
€ 759,- per punt en wegingsfactor 1). Ten slotte moet verweerder ook het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 181,- vergoeden.