ECLI:NL:RBDHA:2022:3740
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing opvolgende aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis door meerderjarige referent
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 april 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een opvolgende aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. Eisers, de ouders van een Eritrese referent, hebben op 16 december 2021 beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 19 november 2021, waarin de aanvraag werd afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 24 februari 2022 behandeld, waarbij eisers werden vertegenwoordigd door hun gemachtigde en de referent aanwezig was met een tolk.
De rechtbank overweegt dat de referent, die op 15 september 2015 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft gekregen en op 28 juli 2020 een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd, ten tijde van de opvolgende aanvraag meerderjarig was. Dit betekent dat eisers niet in aanmerking komen voor een mvv in het kader van nareis, zoals bepaald in artikel 29 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank wijst erop dat de eerdere aanvraag voor een mvv in 2015 was afgewezen omdat de identiteit van eisers niet was aangetoond.
Eisers hebben aangevoerd dat de afwijzing onredelijk is, omdat de opvolgende aanvraag niet met de nodige urgentie is behandeld en dat de referent niet adequaat kon reageren op de afwijzing van de eerste aanvraag vanwege psychische problemen. De rechtbank oordeelt echter dat de afwijzing van de aanvraag terecht is gehandhaafd, omdat de referent op het moment van de opvolgende aanvraag meerderjarig was en de omstandigheden ten tijde van de aanvraag bepalend zijn. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.