ECLI:NL:RBDHA:2022:3738
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 april 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Eritrese vreemdeling. De eiser, die in bewaring was gesteld op 15 maart 2022, heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op 12 april 2022 de maatregel van bewaring opgeheven. De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig was en heeft het onderzoek op 15 april 2022 gesloten.
De rechtbank heeft overwogen dat de beoordeling zich beperkt tot de vraag of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring onrechtmatig was voorafgaand aan de opheffing. De rechtbank heeft eerder, op 30 maart 2022, de rechtmatigheid van de bewaring getoetst en vastgesteld dat deze tot dat moment rechtmatig was. De eiser voerde aan dat verweerder onvoldoende voortvarend had gehandeld door de maatregel niet eerder op te heffen, maar de rechtbank oordeelde dat de weigering van de eiser om een coronatest te ondergaan niet automatisch leidde tot onmiddellijke opheffing van de bewaring.
De rechtbank concludeerde dat de tijd die verweerder had genomen om te beslissen over de opheffing van de maatregel niet onredelijk was en dat er geen aanleiding was voor schadevergoeding. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. W. Anker, in aanwezigheid van griffier mr. A.S. Hamans, en is openbaar gemaakt op de website van de Rechtspraak.