ECLI:NL:RBDHA:2022:3689

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 april 2022
Publicatiedatum
21 april 2022
Zaaknummer
AWB 21/7645
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning op basis van gezinsleven en afhankelijkheidsrelatie

In deze zaak hebben eisers, die de Syrische nationaliteit bezitten, beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) werd afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 3 maart 2022 behandeld, waarbij eisers zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De referent, die ook de Syrische nationaliteit heeft, heeft een aanvraag ingediend voor een mvv op basis van gezinsleven, maar de staatssecretaris heeft deze aanvraag afgewezen op grond van onvoldoende bewijs van de familierechtelijke relatie en de identiteit van de eisers.

De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris in eerdere besluiten de familierechtelijke relatie tussen eiseres en referent niet had kunnen vaststellen, maar in het bestreden besluit is dit niet langer tegengeworpen. Desondanks heeft de staatssecretaris het bezwaar ongegrond verklaard, omdat er volgens hem geen sprake was van een beschermenswaardig familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers niet konden aantonen dat er een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie bestond tussen hen en de referent, ondanks hun claim dat zij een eeneiige tweeling zijn en altijd samen hebben gewoond.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de eisers zich niet kunnen beroepen op het jongvolwassenenbeleid, omdat de referent na zijn vertrek uit Syrië zelfstandig in Turkije heeft gewoond en daar in zijn eigen levensonderhoud heeft voorzien. De rechtbank heeft de relevante feiten en omstandigheden voldoende gemotiveerd in de beoordeling betrokken en heeft geoordeeld dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Het beroep van eisers is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/7645

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres,geboren op [geboortedatum 1]

v-nummer: [nummer1]
[naam2], eiser,
geboren op [geboortedatum 2]
v-nummer: [nummer2]
tezamen: eisers.
(gemachtigde: mr. F.A. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. E. van Hoof).

Procesverloop

Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 7 december 2021 (het bestreden besluit).
De rechtbank heeft het beroep op 3 maart 2022 ter zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden Als tolk is verschenen G.M.A. Al-Harbia. Daarnaast is [naam3] (referent) voor eisers verschenen.

Overwegingen

1. Eisers bezitten de Syrische nationaliteit. Eisers wensen verblijf in Nederland bij referent, die is geboren op [naam3] en die eveneens de Syrische nationaliteit heeft. Eiseres is de moeder van referent. Eiser is de gestelde tweelingbroer van referent. Referent heeft voor eisers een aanvraag ingediend om afgifte van een mvv [1] voor toegang en verblijf op grond van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM [2] .
2. Bij besluit van 28 april 2021 (het primaire besluit) is deze aanvraag afgewezen, omdat de familierechtelijke relatie tussen eiseres en referent niet was komen vast te staan en de identiteit van eiser niet was aangetoond.
3. Bij besluit van 7 december 2021 juni 2021 (het bestreden besluit) is dit niet langer tegengeworpen. Referent heeft een origineel familieboekje overgelegd waarmee hij de familierechtelijke relatie met eiseres heeft aangetoond. Ook heeft verweerder bewijsnood aangenomen omtrent de identiteit van eiser. Niettemin is het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard, omdat volgens verweerder geen sprake is van beschermenswaardig familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Volgens verweerder is het jongvolwassenenbeleid niet van toepassing omdat de gezinsband tussen referent en eiseres is verbroken. Evenmin is aangetoond dat tussen eisers en referent sprake is van een meer dan normale afhankelijkheid.
4. Eisers kunnen zich hier niet mee verenigen. Zij voeren primair aan dat verweerder niet aan eiseres tegen heeft kunnen werpen dat de feitelijke gezinsband tussen haar en referent is verbroken. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 23 augustus 2019 [3] volgt dat verweerder zelfstandig wonen zonder meer, niet als een contra-indicatie dient te beschouwen indien dit noodgedwongen is. Eiser en referent moesten Syrië in 2015 op 16-jarige leeftijd ontvluchten in verband met de dienstplicht. Deze keuze hebben zij dan ook niet vrijwillig gemaakt. Daarbij heeft verweerder niet kunnen tegenwerpen dat referent en zijn broer hebben kunnen voorzien in hun levensonderhoud. Verder hebben eisers aangevoerd dat sprake is van een meer dan normale afhankelijkheidsband tussen eiser en referent. Zij zijn een eeneiige tweeling, die altijd samen hebben gewoond en alles samen deden. Referent verkeert in een slechte psychische conditie door het gemis van zijn broer. Anders dan verweerder als uitgangspunt neemt, volgt uit de jurisprudentie van het EHRM [4] niet dat een dergelijke afhankelijkheidsrelatie slechts kan worden aangenomen wanneer door de scheiding één van beiden niet in staat is om zelfstandig te functioneren.
De rechtbank overweegt als volgt.
5. De aanvraag om afgifte van een mvv wordt beoordeeld aan de hand van de voorwaarden die gelden voor de verblijfsvergunning met het oog waarop de mvv is aangevraagd.
Om de in dit geval beoogde verblijfsvergunning te kunnen verlenen moet sprake zijn van beschermenswaardig familie- of gezinsleven. In paragraaf B7/3.8.1 van de Vc [5] is neergelegd dat verweerder familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen meerderjarigen aanneemt als sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. De uitzondering hierop vormt de groep jongvolwassenen tot ongeveer 25 jaar, die met hun ouders in gezinsverband samenleeft, niet in hun eigen levensonderhoud voorzien en die geen eigen gezin hebben gesticht. Om te beoordelen of de jongvolwassene feitelijk behoort tot het gezin is het moment van binnenkomst in Nederland leidend. Contra-indicaties voor het bestaan van een feitelijke gezinsband zijn:
-het kind woont zelfstandig;
-het kind voorziet in eigen onderhoud;
-het kind is een huwelijk of een relatie aangegaan;
-het kind is belast met de zorg voor een (buitenechtelijk) kind.
6. Zoals de Afdeling ook heeft overwogen in de door eisers genoemde uitspraak van 23 augustus 2019 betrekt verweerder bij de beoordeling van de genoemde contra-indicaties op grond waarvan hij aanneemt dat een jongvolwassen meerderjarig kind niet langer feitelijk behoort tot het gezin van zijn of haar ouder(s), in hoeverre het kind hiermee een stap naar zelfstandigheid heeft willen zetten. Als dat het geval is, geldt doorgaans dat het kind hiermee niet langer tot het gezin van zijn ouder(s) behoort. [6]
7. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eisers zich niet op het jongvolwassenebeleid kunnen beroepen. Verweerder heeft aan eisers tegen kunnen werpen dat referent na zijn vertrek uit Syrië (met eiser) ruim vier jaar zelfstandig in Turkije heeft verbleven en daar in zijn levensonderhoud heeft voorzien. Hij huurde daar een eigen woning en had werk in een kartonfabriek. Dat eiser naar hij stelt oorspronkelijk uit Syrië heeft moeten vluchten, betekent niet dat in dit geval moet worden aangenomen dat referent zich ook noodgedwongen zonder zijn moeder staande heeft moeten houden in Turkije. Verweerder heeft in dit verband bij de beoordeling kunnen betrekken dat referent en eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat het niet mogelijk is geweest voor eiseres om zich bij hen in Turkije te voegen.
8. Eisers stellen terecht dat de vraag naar een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid van feitelijke aard is en afhankelijk van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden. Onder meer samenwoning, financiële of materiële afhankelijkheid, emotionele afhankelijkheid, de gezondheid van betrokkenen, en de banden met het land van herkomst kunnen van belang zijn.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de relevante feiten en omstandigheden voldoende gemotiveerd in zijn beoordeling betrokken. Verweerder heeft daarbij terecht overwogen dat het zijn van een eeneiige tweeling niet zonder meer maakt dat sprake is van een gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Eiser heeft de gestelde hechte persoonlijke banden met zijn tweelingbroer niet verder aangetoond. Verweerder heeft deze niet hoeven aannemen enkel op grond van de gestelde (bijna) dagelijkse communicatie via Whatsapp. De gestelde psychische gesteldheid van referent is niet verder geconcretiseerd en niet met enig bewijs onderbouwd.
10. Nu er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eisers en referent, heeft verweerder terecht geen beschermenswaardig familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM aangenomen.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid vanmr. N.F. Kreeftmeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
Griffier Rechter
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Europees Hof voor de rechten van de mens.
5.Vreemdelingencirculaire 2000.
6.Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 9 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4122.